Naar inhoud springen

Ephraim Daniel Pichot

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dit is een oude versie van deze pagina, bewerkt door 19Clio46 (overleg | bijdragen) op 19 dec 2023 om 13:09. (Wel of geen slavernijverleden?: onjuiste afbeelding gewist.)
Deze versie kan sterk verschillen van de huidige versie van deze pagina.
Ephraim Daniel Pichot
Pichot, in 1909 geschilderd door Henri Goovaerts naar een oudere tekening (portrettengalerij Stadhuis Maastricht)
Pichot, in 1909 geschilderd door Henri Goovaerts naar een oudere tekening (portrettengalerij Stadhuis Maastricht)
Algemeen
Geboren Paramaribo, 21 januari 1753
Overleden Maastricht, 27 februari 1847
Partij regeringsgezind[1]
Religie protestants (lid Waalse kerk)
Functies
1815-1844 gemeenteraadslid van Maastricht[2]
1815-1821 mede-burgemeester van Maastricht
1822-1835 schepen van Maastricht[2]
1815-1816 Provinciale Statenlid Noord-Brabant
1816-1820 Provinciale Statenlid Limburg
Officiële website
Portaal  Portaalicoon   Politiek
Maastricht

Ephraim Daniel (roepnaam: Daniel) Pichot (Paramaribo, 21 januari 1753 - Maastricht, 27 februari 1847) was een Nederlands militair, politicus en bestuurder. Hij was onder andere rechter, mede-burgemeester van Maastricht en schepen van Maastricht en lid van Provinciale Staten van Noord-Brabant en Limburg.

Levensloop

Ephraim Daniel Pichot was een telg uit het van oorsprong Franse hugenotengeslacht Pichot, waarvan leden eind zeventiende eeuw via Amsterdam in Suriname (kolonie) terechtkwamen. Hij was de enige zoon van Jan Willem Pichot (1730-1802) en Anna Maria van der Beets (1725-1758). Waarschijnlijk had hij drie jongere zussen, die echter zeer jong stierven. Zijn moeder overleed toen hij nog geen vijf jaar oud was.

Pichot vertrok omstreeks 1770 als 17-jarige uit Suriname om in Nederland een militaire loopbaan te kiezen in het Staatse leger.[noot 1] Het was een leger van huurlingen: (inter)nationale beroepsmilitairen die tekenden voor een bepaalde periode. Aanvankelijk diende Pichot als ritmeester bij de cavalerie in het garnizoen te Maastricht.[3] Eind 1774 was hij waarschijnlijk in Den Bosch gedetacheerd, daar zijn eerste kinderen daar werden gedoopt. Enkele jaren later werd hij als luitenant benoemd bij het garnizoen te Maastricht. Hij bracht het uiteindelijk tot kapitein der Staatse cavalerie.

Bij de komst van de Fransen in 1794 zou Pichot net als veel anderen kortstondig de stad hebben verlaten, mogelijk naar Amsterdam.[noot 2] Enkele weken na de inname van Maastricht keerde hij terug. [noot 3]

Over Pichots activiteiten in de twintig jaar dat de Franse Tijd in Limburg duurde (1794-1814), is weinig met zekerheid te zeggen. Hij was in 1794 ruim veertig jaar oud en stond bekend als tegenstander van het Franse bewind. Zoals veel Maastrichtenaren uit de hogere burgerij was hij lid van de vrijmetselarij en wel van de francofiele loge 'La Constance'.[5] In tegenstelling tot collega's die vanaf het begin bestuursfuncties vervulden, liet hij zich echter niet in met de Franse overheid. Hij was orangist; zijn kinderen zouden allen huwen met telgen uit vooraanstaande Staatse, protestantse (bestuurs)families.[6] Bekend is, dat Napoleon op 21 januari 1810 een aantal zonen van plaatselijke notabelen, waaronder Pichot, tot onderluitenant benoemde, om te worden opgeleid aan een van de Franse militaire academies.[noot 4] De benoeming was deels bedoeld om voormalige tegenstanders van het Frans bewind de kans te geven zich te rehabiliteren. Ondanks Pichots verzoek om uitstel, viel er aan de maatregel niet te tornen. Of deze Pichot gunstiger stemde ten aanzien van het Frans bewind, is de vraag.[8]

Naar verluidt was Pichot in de Franse Tijd actief als ondernemer, hoewel niet duidelijk is op welk terrein. In mei 1815 stelde hij in elk geval 40 tot 50 werknemers uit zijn "atelier" ter beschikking om het Fort Willem I versneld te kunnen afbouwen.[9] Waarschijnlijk was hij tevens actief binnen de Waalse gemeente.[noot 5]

Onmiddellijk na het vertrek van de Fransen kreeg Pichot bestuurlijke functies. In 1814-1815 was hij lid van Provinciale Staten, eerst in Noord-Brabant (van 19 september 1814 tot ergens in 1815),[noot 6] daarna in het verenigde Limburg (18 maart 1816 tot 1 juli 1820).[12][13] Dat hij in 1820 niet als Statenlid herkozen werd, had mogelijk te maken met zijn oranjegezindheid, een overtuiging die op dat moment minder goed lag in de Maastrichtse en Limburgse politiek.[14]

In 1815 werd Pichot tot mede-burgemeester van Maastricht benoemd, samen met André Charles Membrede, Godart van Slijpe en Théodore Joseph de Billehé de Valensart. Membrede was voorzitter van het college van burgemeesters, ofwel 'eerste burgemeester'.[15] In 1819 werd hij opnieuw gekozen, nu in een college van drie burgemeesters, met Van Slijpe en Jean François Hennequin. Die laatste viel in 1821 af vanwege de 'schutterijkwestie', toen de koning hoogstpersoonlijk ingreep en de raad op non-actief stelde. Vanaf 1822 kon Pichot zijn taak tot 1830 voortzetten, nu als 'president-burgemeester'. Vanaf 1823 werd hij ook wel 'eerste schepen' genoemd.[noot 7] De periode 1830-1839, toen de stad bestuurd werd door generaal Dibbets, vormde een onderbreking, maar Pichot zou daarna tot 1844 lid blijven van het stadsbestuur.[17] Pichot was onder het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden ook steeds een van de leden van het Kiescollege van Maastricht.[18]

Naast zijn bestuursfuncties werd Pichot in 1815 tot rechter benoemd bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Maastricht, tegelijk met P. van Slijpe.[19]. Dit was een oudere broer van burgemeester Jan Godart van Slijpe, wiens dochter in 1814 met een zoon van Pichot was getrouwd. Begin 1831 werd Pichot als rechter ontslagen. Dat was ten tijde van de Belgische Opstand en de blokkade van Maastricht (1830-1833), toen de rechtbank door het Belgisch Voorlopig Bewind provisorisch was verplaatst naar Tongeren.

Op 27 juni 1835 werd Pichot benoemd tot ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.[20]

Pichot overleefde het merendeel van zijn kinderen en stierf op 27 februari 1847 op 94-jarige leeftijd in zijn huis aan de Bredestraat.[21]

Onroerend goed

Al vóór de Franse Tijd was Ephraim Daniel Pichot een vermogend man. Als jong officier in het garnizoen van Maastricht en 's-Hertogenbosch was hij ongetwijfeld ingekwartierd bij particulieren. Alleen de gewone soldaat woonde in de kazerne c.q. de barakken. Zijn oudste kinderen (een tweeling) werden geboren in 's-Hertogenbosch; de anderen in Maastricht, op de jongste zoon na. Deze werd in Bunde geboren en ingeschreven in het doopregister van de Hervormde Gemeente te Meerssen, destijds als simultaankerk het kerkgebouw delend met de rooms-katholieke parochie van Meerssen.[22] Mogelijk bezat hij in Bunde een buitenhuis.

In de Franse Tijd lijkt hij zijn riante financiële status te hebben aangevuld, hetzij door zijn industriële of handelsactiviteiten, hetzij door de aankoop van nationale goederen. In 1818 behoorde hij in Maastricht tot de hoogst aangeslagen burgers voor de belasting, maar was zeker niet de meest kapitaalkrachtige in dit gezelschap. In de ranglijst van 178 personen stond hij op plaats 157.[23][24] In Maastricht bezat hij vanaf circa 1809 een statig en kapitaal pand aan de zuidzijde van de Rue Large (Bredestraat): nr. 811 (anno 2023: nr. 25, naast het Veilinghuis Dickhaut), dat vanwege de gevelsteen bekend stond als 'De Gulden Cop'. Het perceel Rue Large 811 liep vrij ver door naar het zuiden. Halverwege verbreedde het zich en omvatte hier een rijtje van zeven huizen aan de Lantaarnstraat, destijds de nrs. 787 t/m 794 (tegenwoordig: Lantaarnstraat 5 t/m 9).[noot 8]

Drie maanden na zijn overlijden in 1847 werd Bredestraat 25 openbaar verkocht.[27]

Wel of geen slavernijverleden?

Zoals veel geslachten van Nederlandse kolonisten in de zeventiende en achttiende eeuw, bezat de familie Pichot in Suriname diverse plantages (o.a. 'Lust en Rust') en waren slavenhouders.[noot 9] Ephraim Daniels vader Jan Willem Pichot en diens stiefvader Salomon du Plessis woonden in Amsterdam, maar bezaten tal van bezittingen in de kolonie. Ephraim Daniel erfde begin 1774 goederen van zijn grootmoeder van moederszijde, Susanna Nute, weduwe van Ephraim Comans Scherping.[noot 10] De berucht geworden plantagehoudster Susanna du Plessis (1739-1795), die het omvangrijke bezit van haar halfbroer Salomon zou erven, was een halfzuster van zijn vader. Een deel van haar bezit kwam na 1895 terecht bij de zesjarige jongste zoon van Pichot.[22]

Dat alles betekent echter niet, dat Ephraim Daniel Pichot 'dus ook' plantage- en slavenhouder is geweest. Het tegendeel blijkt het geval. Als jongeman bezat hij als erfgenaam van zijn grootmoeder en mogelijk zijn moeder een vierde deel van de koffieplantage 'Lust en Rust', gelegen aan de Surinamerivier, een vierde deel van de suikerplantage 'Parracabo', gelegen aan de Pauluskreek,[noot 11] van de plantageslaven en van de huurslaven bij Paramaribo. Zolang hij minderjarig was, beheerden zijn voogden (zijn vader Jan Willem Pichot en diens stiefvader Salomon du Plessis) dit bezit. Door zijn huwelijk in 1774 werd hij vervroegd meerderjarig en benoemde al snel enkele familieleden in Suriname als zijn vertegenwoordigers. Zij kregen de expliciete opdracht alles zo snel mogelijk te verkopen (1777). Kennelijk vlotte dat niet erg, want uiteindelijk kocht zijn vader het bezit met ingang van 1 mei 1782: het 4e deel van 'Rust en Lust', idem van 'Parracabo' 'ende der zelver gebouwen, bepotingen, beplantingen, slaven, zoo mans, wijver en kinderen, de verhuurslaven aan Paramaribo, daaronder mede begrepen vee, gereedschappen, meubilen, provisiën, en alle verdere ap- en dependentiën' , voor de som van 50.000 gulden.[30][noot 12]

Men kan zich afvragen waarom Pichot op 24-jarige leeftijd zijn koloniale bezittingen wilde verkopen, wat hem uiteindelijk pas vijf jaar later lukte. Het is natuurlijk mogelijk dat hij gewoon wilde beschikken over het kapitaal en dat wilde investeren in een minder klimaat- en conjunctuurgevoelige belegging. Het is echter ook mogelijk dat hij al vroeg de overtuiging kreeg dat slavernij mensonterend was. Hij had in zijn vormende jeugdjaren ongetwijfeld het reilen en zeilen op een plantage en de behandeling van slaven van dichtbij meegemaakt. Hoe het ook zij: duidelijk is, dat Ephraim Daniel Pichot als volwassene slechts enkele jaren betrokken is geweest bij de arbeid van slaven op Surinaamse plantages, of als (huis)bedienden/arbeiders. Jaren die hij dus besteedde aan het zich los maken van dergelijke 'bezittingen'.

De bemoeienis met Suriname kreeg een onverwacht vervolg, toen Pichot in 1834 de 'eenigste en beneficiaire erfgenaam' van zijn zoon Quirin George bleek te zijn. Hij was inmiddels 81 en benoemde zijn schoonzoon F.N.L. Aberson (Haarlem) en F.G. Pichot l'Espinasse (Paramaribo)[noot 13] gezamenlijk tot executeurs en gemachtigden, om namens hem de boedel Q.G. Pichot af te handelen.[32]

Nageslacht

Ephraim Daniel Pichot trad op 25 april 1774 te Valkenburg in het huwelijk met jonkvrouwe Sara Louisa Marie Desselers, geboren Hesselberg (Valkenburg, 1753 - Maastricht, 1814). De oudste twee kinderen, een tweeling, werden op 13 november van dat jaar geboren. Het echtpaar Pichot-Hesselberg kreeg uiteindelijk elf kinderen. [22]

  1. Johan Willem Pichot (1774-?)
  2. Jeanne Louise Pichot (1774-1835), gehuwd met Corneille Heereman (1761-1830), 5 kinderen
  3. Quirijn George Pichot (Maastricht, 1776 - Nijmegen, 1834), administrateur plantages en lid van het Hof van Politie in Suriname, huwde 1) Clasina Susanna Lemmers (Bergen op Zoom, ca 1767-Paramaribo 1828);[33] 2) huwde op 22 maart 1829 Louise Henriette Spiering (Haarlem, 1792 - Haarlem, 1838)[noot 14] [35] Hij bleef kinderloos.
  4. Frederic August Pichot (1777-1837), controleur waarborg voor gouden en zilveren werken, gehuwd met jkvr. Johanna Cornelia Hubertina Hesselt van Dinter, 1776-1843, 5 kinderen
  5. Daniel Louis Pichot (1779-1856), distillateur, militair, commissaris van politie te Schiedam, gehuwd met Henrietta Lucretia Pichot (1782-1834), 6 kinderen
  6. Sigismunda Jeanne Catharina Pichot (1780-1875), gehuwd met Samuel Paulus Pichot Lespinasse (1772-1835), 6 kinderen
  7. Carel Quirijn Pichot (1782-1802), overleden in Paramaribo
  8. Frederik Cornelis Marie Pichot (1784-1845), luitenant-kolonel Schutterij Maastricht, belastingontvanger te Maastricht (1828), burgemeester van Amby, ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw,[36] gehuwd met Cornelia Eleonora van Slijpe (1784-1840), dochter van de Maastrichtse burgemeester Godart van Slijpe, 5 kinderen [noot 15]
  9. Sophie Dorothé Pichot (1785-1865), gehuwd met de Fransman Louis-Joseph Moraux (1770-1823), belastingontvanger, lid conseil de préfecture, voorzitter vrijmetselaarsloge 'La Constance', 3 kinderen
  10. Marie Henriette Alexandrine Pichot (1787-1863) huwde in 1816 Frederik Nicolaas Lucretius Aberson (1779-1859)[noot 16]
  11. Salomon Reinier Marius Pichot (1789-1845), wiens familienaam kort na zijn geboorte gewijzigd werd in Pichot du Plessis, rechter te Maastricht, burgemeester van Cadier en Keer, bouwheer Huis Blankenberg; huwde in 1812 te Maastricht Sara Alexandrine Collard (ca. 1789-1831), 8 kinderen

Nalatenschap

Bredestraat 25 anno 2016
  • Pichots portret werd in 1909 door Henri Goovaerts (1865-1912) geschilderd naar een oudere tekening in het bezit van dhr. M. Pichot du Plessis. Het in opdracht van het Maastrichtse gemeentebestuur vervaardigde olieverfschilderij bevindt zich in de burgemeestersportrettengalerij in het Stadhuis van Maastricht.[38][39] Waar het origineel is gebleven, is niet bekend.
  • Het herenhuis Bredestraat 25 bestaat nog steeds en is een rijksmonument. Volgens de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed dateert het pand uit het eerste kwart van de negentiende eeuw.[40] Mogelijk werd het in opdracht van Pichot gebouwd of vernieuwd. Delen van de smalle en langgerekte achterbouw zijn mogelijk ouder. De panden Lantaarnstraat 5 t/m 9 lijken eerder nieuw of recent vernieuwd.
  • Enkele grafstenen van de families Pichot en Van Slijpe rondom de Sint-Walburgakerk in Amby zijn onderdeel van een rijksmonument.[41]
  • In de buurt Wittevrouwenveld in Maastricht-Oost is sinds 1947 een straat naar hem genoemd, de Schepen Pichotstraat.[2]

Trivia

  • In september 1817 ontstond in de Groote Sociëteit op het Vrijthof een ruzie tussen Pichot en graaf Van Dam, de commandant der vesting. Pichot ondervroeg Van Dam over de militaire zaken van de stad, wat die laatste onbetamelijk vond. Van Dam had een zweepje bij zich en sloeg Pichot daarmee op de benen, uitroepend: "Je vous pulveriserai, vous croyez être des Bourguemaîtres d'Amsterdam. Je me fous des Bourguemaîtres!"[42]
  • Toen Pichot en zijn vriend Van Engelshoven in 1833 tijdens een jachtpartij een herberg bezochten in de omgeving van Beek, ontstond een schermutseling met de plaatselijke veldwachter Wijnen, die hun wapenvergunning wilde controleren. In het daarop volgende gevecht liep Wijnen flinke klappen op.[43]

Bronnen, noten en verwijzingen

Voorganger:
Christiaan Coenegracht
Mede-burgemeester van Maastricht
1815-1821
Opvolger:
Godart van Slijpe (deels met hem)