Esau
Esau of Ezau (Hebreeuws: עֵשָׂו, ‘eśāw), ook Edom genoemd,[1] was volgens de Hebreeuwse Bijbel de tweelingbroer van Jakob en zoon van Isaak en Rebekka.
Esau in Genesis
[bewerken | brontekst bewerken]Esau werd als eerste geboren en gold dus als de oudste en belangrijkste zoon. Een geboorteorakel voorspelde echter dat de oudste (Esau) de jongste (Jakob) zou dienen.[2] Na deze aankondiging draaiden enkele verhalen rond het eerstgeboorterecht. Eerst verkocht Esau dit eerstgeboorterecht aan Jakob,[3] in een latere episode trapte de bejaarde Isaak in een list van Rebekka en Jakob, en gaf hij de voor Esau bestemde zegen aan Jakob.[4] Om de wraak van Esau te ontlopen, vluchtte Jakob.[5] Later verzoenden Esau en Jakob zich weer en trok Esau zich terug naar zijn woongebied Seïr.[6]
Het beeld dat van Esau werd geschetst, is niet eenduidig. In eerste instantie werd hij negatief voorgesteld, omdat hij zijn eerstgeboorterecht niet op waarde schatte,[3] maar dit werd uitsluitend vermeld om Jakobs list te rechtvaardigen[4] en was hij degene die bedrogen werd. In het derde deel wordt hij afgebeeld als verzoeningsbereid en in staat vreedzaam te leven naast Jakobs mensen,[6] met wie hij zelfs samen hun vader Isaak begroef.[7]
Interpretatie
[bewerken | brontekst bewerken]Onderzoekers zijn er nog niet over uit of Esau in het oudste stadium van de verhalen over de aartsvaders een volk of uitsluitend het lid van een familie representeerde.[8] Verder stellen sommigen voor Esau te beschouwen als oerbeeld van de jager, terwijl Jakob het oerbeeld van de herder vertegenwoordigde.[9] Hun rol als representant van twee volken, die in de eindtekst zonder twijfel naar voren komt, is binnen deze opvattingen een late ontwikkeling. Recenter onderzoek heeft kanttekeningen doen plaatsen bij deze eerdere reconstructie van de overlevering van deze verhalen, want de voorspelling dat de jongere over de oudere broer zou heersen[10] en de zegenspreuk van de vader Isaak,[11] hebben zonder twijfel betrekking op de verhouding van beide volken onderling en horen tot de kern van de vertelling. Een Esau die niet tegelijk aartsvader van de Edomieten was, kan volgens deze opvatting niet bestaan.[12]
In de Priestercodex staat het conflict tussen Jakob en Esau niet meer voor de politieke verhoudingen tussen Israël / Juda en Edom, maar werden deze beide protagonisten veeleer de symbolen van de post-exilische debatten over exogamie. Esau vervulde hierin de negatieve rol en trouwde met twee Kanaänitische Hettieten,[13] terwijl Jakob zijn thuisland niet verliet uit angst voor Esau, maar omdat hij geen Kanaänitische vrouw wilde.[14] Daarna trouwde Esau nog met een niet-Kanaänitische vrouw, de Ismaëlitische Machalat,[15] waarmee de Priestercodex een brug spande naar het positievere beeld van Esau in Genesis 33.
Esau in de andere boeken van de Hebreeuwse Bijbel
[bewerken | brontekst bewerken]Er zijn maar weinig latere teksten die de vertelling over Esau en Jakob expliciet vermelden, namelijk de terugblik op de geschiedenis in Jozua 24:4, de genealogie in 1 Kronieken 1:34f en de profetie in Maleachi 1:2f.
In de vertelling van de doortocht van de Israëlieten door Edom[16] werden de Edomieten als "afstammelingen van Esau" aangeduid,[17] net als in de direct daarna volgende passages.[18] Het is onduidelijk of in Deuteronomium 2 de vertelling van Genesis 25f. als achtergrond wordt genomen of een andere, vergelijkbare traditie die de broederschap verklaarde. Terwijl uit Deuteronomium 2 een positieve beoordeling van Edom spreekt, is het in Obadja heel anders. Hierin betekent Esau nooit één persoon, maar altijd het volk, waarbij in Obadja - en alleen hier - de volksnaam werd gebruikt als aanduiding van het landschap in de uitdrukking "bergland van Esau".[19] Dit volk heeft zich gekeerd tegen zijn broeder "Jakob", dat wil zeggen tegen zijn broeders, "het volk van Juda", en verdient daarom Gods veroordeling. Deze teksten gaan uit van de broederschap van beide volken, zonder expliciet te verwijzen naar de vertellingen in Genesis 25-33.
De veroordeling van Edom in Jeremia 49:7-22 gebruikt het woord "Esau" als synoniem voor "Edom"[1] zonder verwijzing naar een specifiek persoon die deze naam droeg en zonder vermelding van een broederschap tussen de volken van Edom en Juda.
Deze negatieve vermeldingen van de persoon Esau, naast de positieve beelden in de verhalen over de aartsvaders en in Deuteronomium zijn weerspiegelingen van de wisselende verhoudingen tussen Israël / Juda en Edom.
Esau in het Nieuwe Testament
[bewerken | brontekst bewerken]In de vroege Joodse literatuur werden de Edomieten altijd als "zonen / nakomelingen van Esau" aangeduid.[20] Paulus daarentegen citeerde in Romeinen 9:13 zowel Genesis 25:23 als Maleachi 1:2, 3 als bewijzen van de vrije wil in relatie tot de roeping door God. In Hebreeën verscheen Esau als voorbeeld van overspel en goddeloosheid.[21] Net als bij Paulus diende de persoon Esau als negatief voorbeeld in een betoog, de verzoende Esau uit Genesis 33 had hierin geen plek. Ten slotte is er nog een niet-specifieke verwijzing naar Esau in Hebreeën 11:20.
Stamboom
[bewerken | brontekst bewerken]Seïr | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lotan | Sobal | Zibeon | Ana | Dison | Eser | Disan | Abraham | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Chori Hemam | Alwan Manachat Ebal Sefo Onam | Ajja Ana | Dison | Chemdan Esban Jitran Keran | Bilhan Zaäwan Akan | Us Aran | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beëri | Elon | Ismaël | Isaak | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jehud | Ada | Oholibama | Basemat | Esau | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Timna | Elifaz | Jeüs | Jalam | Korach | Reüel | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amalek | Teman | Omar | Sefo | Gatam | Kenaz | Nachat | Zerach | Samma | Mizza | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- ↑ a b Jeremia 49:8,10
- ↑ Genesis 25:19-34
- ↑ a b Genesis 25:29-34
- ↑ a b Genesis 27:1-40
- ↑ Genesis 27:41-45
- ↑ a b Genesis 33
- ↑ Genesis 35:29
- ↑ C. Westermann (1989): Genesis, 2e druk, pag. 1f, Neukirchen en Genesis 12-50, 3e druk, pag. 47-50, Darmstadt
- ↑ H. Gunkel (1964): Genesis, 6e druk, §296,316; G. von Rad (1958): Das erste Buch Mose / Genesis, 5e druk., pag. 240, Göttingen; C. Westermann (1989): Genesis, 2e druk, pag. 508f, Neukirchen
- ↑ Genesis 25:23
- ↑ Genesis 27:28,29; 27:39,40
- ↑ E. Blum (1990): Studien zur Komposition des Pentateuch, pag. 69-79, Berlijn
- ↑ Genesis 26:34,35
- ↑ Genesis 27:46-28:5
- ↑ Genesis 28:9
- ↑ Deuteronomium 2:1-7
- ↑ Vergelijk Numeri 20:14
- ↑ Deuteronomium 2:8, 12, 29
- ↑ Obadja 8, 9, 19, 21
- ↑ Judit 7:8, 18; 1 Makkabeeën 5:3, 65; Job 42:17 (LXX)
- ↑ Hebreeën 12:16