Naar inhoud springen

Antoine Laurent Apollinaire Fée

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
(Doorverwezen vanaf Fée)
Antoine Laurent Apollinaire Fée
Antoine Laurent Apollinaire Fée
Volledige naam Antoine Laurent Apollinaire Fée
Geboren 7 november 1789
Overleden 21 mei 1874
Geboorteland Frankrijk
Bekend van Pteropsida, Bryophyta, Fungi, tropische en geneeskrachtige planten
Standaardafkorting Fée
Toelichting
De bovenaangeduide standaardaanduiding, conform de database bij IPNI, kan gebruikt worden om Antoine Laurent Apollinaire Fée aan te duiden bij het citeren van een botanische naam. In de Index Kewensis is een lijst te vinden van door deze persoon (mede) gepubliceerde namen.
Portaal  Portaalicoon   Biologie

Antoine Laurent Apollinaire Fée (Ardentes, 7 november 1789 - Parijs, 21 mei 1874) was een Frans botanicus, arts en apotheker. Hij schreef onder meer over plantkunde, mycologie, praktische en historische farmacologie, darwinisme en over zijn exploraties en avonturen in heel Europa.

Leven en werken

[bewerken | brontekst bewerken]

In 1908 trok Fée als medisch assistent mee op tijdens Napoleons campagne in Spanje, en brengt het tot de rang van ondermajoor. Na de tocht vestigde hij zich als apotheker in Parijs, en sticht daar een farmaceutische vereniging. In 1815 begon hij aan een studie farmacologie aan een school in Straatsburg waar hij in 1823 de botanicus Christiaan Hendrik Persoon (1755-1837) ontmoette, die op hem een grote indruk achterliet. In 1824 werd hij volwaardig lid van de Académie imperiale de médecine. In 1825 werd hij instructeur aan het militair hospitaal van Rijsel; in 1828 werd hij gepromoveerd tot apotheker-majoor.

In 1830 was hij terug in Parijs, en herzag daar Systema naturae van Linnaeus (1707-1778). In 1832 promoveerde hij tot doctor in de plantkunde met de thesis De la Reproduction des végétaux, en op 14 mei 1833 kreeg hij ook de titel van doctor in de geneeskunde met het proefschrift Examen de la théorie des rapports botanico-chimiques.

Vanaf 1832 verving hij Christian Gottfried Nestler (1778-1832) als hoogleraar natuurlijke historie aan de medische faculteit van Straatsburg, en hij bleef er lesgeven tot in 1867. Ook kreeg hij het beheer van de botanische tuin van Straatsburg toegewezen.

Wanneer in 1871, aan het einde van de Frans-Duitse Oorlog, de stad werd ingelijfd door Pruisen, vertrok hij naar Parijs, waar hij kort voor zijn dood in 1874 werd verkozen tot voorzitter van de Société botanique de France.

Fée was een specialist in wat toen als cryptogamen werd omschreven - lagere planten, zonder bloemen, zaden of vruchten, zoals varens, mossen en schimmels - en dan vooral in tropische en geneeskrachtige soorten. Hij publiceerde onder meer een serie werken in zeven delen genaamd Essai sur les Cryptogames de écorces exotiques officinales (Essay over Cryptogamen groeiende op exotische medicinale boomschors).

Hij interesseerde zich ook voor de pioniers van de plantkunde en in hun werk, getuige zijn biografie van Linnaeus uit 1832, Vie de Linné, rédigée sur les documents autographes laissés par ce grand homme et suivie de l'analyse de sa correspondance avec les principaux naturalistes de son époque en zijn werken Flore de Théocrite et des autres bucoliques grecs uit 1832, Commentaires sur la botanique et la matière médicale de Pline uit 1833 en Flore de Virgile uit 1835.

Daarnaast schreef hij over het in de negentiende eeuw opkomende darwinisme (zie Le Darwinisme, ou Examen de la théorie relative à l'origine des espèces uit 1864) en vooral over het dierenwelzijn (o.a. Il ne faut pas maltraiter les animaux uit 1855 en Les Misères des animaux uit 1863), waarbij hij pleitte tegen het gebruik van dieren in medische experimenten.

De varensoorten Cheilanthes feei en Selliguea feei zijn naar hem vernoemd.[1].

  • Essai sur les cryptogames des écorces exotiques officinales, précédé d'une méthode lichénographique et d'un “Genera” (twee volumes, Firmin-Didot père et fils, Parijs, 1824-1837).
  • Méthode lichénographique et “Genera″ (Firmin-Didot père et fils, Parijs, 1824).
  • Code pharmaceutique, ou Pharmacopée française (Parijs, 1826).
  • Entretiens sur la botanique in de Bibliothèque d'instruction populaire. Maître Pierre ou le Savant de village (F.-G. Levrault, Parijs, 1835, herzien door Langlois et Leclercq, Parijs, in 1849).
  • Cours d'histoire naturelle pharmaceutique, ou Histoire des substances usitées dans la thérapeutique, les arts et l'économie domestique (twee volumes, Corby, Parijs, 1828).
  • Promenade dans la Suisse occidentale et le Valais (J. Rouvier, E. Le Bouvier, Parijs, 1835).
  • Catalogue méthodique des plantes du Jardin botanique de la Faculté de médecine de Strasbourg (F.-G. Levrault, Straatsburg, 1836).
  • Entretiens sur la zoologie in de Bibliothèque d'instruction populaire. Maître Pierre ou le Savant de village (F.-G. Levrault, Parijs, 1836).
  • Entretiens sur la zoologie. Oiseaux in de Bibliothèque d'instruction populaire. Maître Pierre ou le Savant de village (F.-G. Levrault, Parijs, 1838).
  • Mémoires sur la famille des Fougères (drie delen in twee volumes, Veuve Berger-Levrault, Straatsburg, 1844-1852).
  • Voceri, chants populaires de la Corse, précédés d'une excursion faite dans cette île en 1845, par A.-L.-A. Fée (V. Lecou, Parijs, 1850).
  • “Genera filicum″, exposition des genres de la famille des Polypodiacées (classe des Fougères) (J.-B. Baillière, Parijs, 1850-1852).
  • Études philosophiques sur l'instinct et l'intelligence des animaux (Veuve Berger-Levrault, Straatsburg, 1853).
  • Iconographie des espèces nouvelles décrites ou énumérées dans le “Genera filicum″ et revision des publications antérieures relatives à la famille des Fougères (drie volumes, Veuve Berger-Levrault et fils, Parijs, 1854-1865).
  • Souvenirs de la guerre d'Espagne... 1809-1813 (Veuve Berger-Levrault et fils, Parijs, 1856).
  • Voyage autour de ma bibliothèque, littérature et philosophie (Veuve Berger-Levrault et fils, Parijs, 1856).
  • Fougères mexicaines, catalogue méthodique (1858).
  • L'Espagne à cinquante ans d'intervalle, 1809-1859 (Veuve Berger-Levrault et fils, Parijs, 1861).
  • Les Misères des animaux (Humbert, Parijs, 1863).
  • Le Darwinisme, ou Examen de la théorie relative à l'origine des espèces (V. Masson et fils, Parijs, 1864).
  • Histoire des Fougères et des Lycopodiacées des Antilles (J.-B. Baillière, Parijs, 1866).
  • Met Auguste Francois Marie Glaziou (1828-1906), Cryptogames vasculaires (fougères, lycopodiacées, hydroptéridées, équisétacées) du Brésil (twee volumes, J.-B. Baillière et fils, Parijs, 1869-1873).
  • Études sur l'ancien théâtre espagnol. Les Trois Cid (Guillen de Castro, Corneille, Diamante). Hormis le roi, personne. Ce que sont les femmes. Fragments de la Celestina (Firmin-Didot frères, fils et Cie, Parijs, 1873).