stoet
Uiterlijk
- stoet
- [A] erfwoord via Middelnederlands van Oudnederlands stuot, cognaat met Oudhoogduits stuot; in de betekenis van ‘kudde paarden’ aangetroffen vanaf de tweede helft van de 10e eeuw en in de betekenis van ‘optocht’ aangetroffen vanaf 1375 [1] [2] [3]
- [B] van Middelnederlands stoet "bal" / stuyt "soort brood", vanwege de afgeronde vorm of het stoten van het deeg bij de bereiding [4] [5] [6] [7]
[A] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | stoet | stoeten |
verkleinwoord | stoetje | stoetjes |
[A] de stoet m
- groep mensen of dieren die in een lange rij in een bepaalde richting verplaatsen
- Is die stoet nou nog niet afgelopen?
- ▸ Een stoet van honderd auto's heeft zaterdagmiddag overlast veroorzaakt in het centrum en de buitenwijken van Bergen op Zoom.[8]
- (figuurlijk) grote hoeveelheid
- Oh, daar is een hele stoet van!
- ▸ Rechthebbenden, meervoud, want de auteur is niet de enige die een leenrechtvergoeding krijgt. (…) Dat betekent dat naast de auteur, die financieel echt afhankelijk is van de verkoop van het boek, een hele stoet ‘belanghebbenden’ de hand ophoudt die al lang voor de verrichte werkzaamheden betaald is.[9]
- [1] cortège
- begrafenisstoet, bloemenstoet, jachtstoet, lichtstoet, lijfstoet, lijkstoet, praalstoet, rouwstoet, trouwstoet, uitvaartstoet
1. een in een lange rij optrekkende groep mensen of dieren
[B] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | stoet | stoeten |
verkleinwoord | stoetje | stoetjes |
[B] de stoet m
- (voeding) vloerbrood gemaakt uit hogere kwaliteit meel
- ▸ Wie geld heeft, kan stoet kopen. Stoet, d.i. wittebrood; de gewone mensen eten roggebrood; het is weer een van die kernachtigheden, waar de Grunneger taal zo rijk aan is.[10]
- Het woord stoet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stoet" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[11] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ "stoet" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ stoet (optocht) op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Middelnederlandsch Woordenboek
- ↑ Middelnederlandsch Woordenboek
- ↑ stoet (brood) op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron “Stoet van ongeveer honderd auto's veroorzaakt overlast bij Bergen op Zoom” (9 september 2018) op nu.nl
- ↑ Weblink bron Sander StolsDe mislukking van het leenrecht in: Parmentier., jrg. 3 nr. 3/4 (zomer 1992), Stichting Randschrift, Nijmegen, p. 49
- ↑ Weblink bron K. ter LaanDe Groningers in:P.J. Meertens & Anne de Vries (red.)De Nederlandse volkskarakters. (1938), J.H. Kok, Kampen, p. 25
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stoet | stoete |
stoet
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 1 lettergreep in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Erfwoord in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Figuurlijk in het Nederlands
- Voeding in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %
- Woorden in het Afrikaans
- Zelfstandig naamwoord in het Afrikaans