Aartsvader Jakob was naar Egypte vertrokken toen er een hongersnood kwam in Kanaän. Zijn zoon Jozef was daar onderkoning, en Jakob was met zijn kinderen en kleinkinderen (in totaal zo’n 130 mensen) welkom in het land van de farao. De familie ging schapen houden in de provincie Gosen. Jakob stierf toen hij 17 jaar in Egypte woonde, en 54 jaar later stierf ook Jozef. Maar de familie bleef in Egypte wonen, en werd snel groter. Ze werden Israëlieten genoemd, omdat ze nakomelingen waren van Jakob, die van God als tweede naam ‘Israël’ gekregen had.
Van vondeling naar prins
Zo’n 60 jaar na het overlijden van Jozef, kwam er een farao in Egypte die niet wist wat Jozef voor het volk gedaan had (zie pagina over Jozef). Hij vond het volk van de Israëlieten veel te groot worden en hij was bang dat ze te machtig werden. De mensen werden gedwongen als slaven voor de farao te gaan werken, en moesten onder andere meewerken aan de bouw van de steden Pitom en Raämses. Ondanks de moeilijke omstandigheden waaronder de Israëlieten moesten leven, werden er toch nog steeds veel kinderen geboren. Dus gaf de farao opdracht om pasgeboren jongens van de Israëlieten in de Nijl te gooien. Maar de Israëlieten probeerden natuurlijk om hun kinderen te redden. Zo was er een gezin dat hun pasgeboren zoon in een mandje tussen het riet plaatsten. Ze hoopten dat het kind gevonden en geadopteerd zou worden door Egyptenaren. En dat gebeurde ook. Het jongetje werd ontdekt, niet door een willekeurig Egyptisch echtpaar, maar door de dochter van de farao! Ze besloot het kind te houden en gaf hem de naam Mozes. “Want”, zei ze, “ik heb hem uit het water gehaald.”
Van prins naar herder
Mozes groeide op aan het hof van de farao. Maar hij wist wat zijn afkomst was. Toen hij volwassen was, zag hij hoe een Israëliet tijdens het werk geslagen werd door een Egyptenaar. Uit wraak sloeg hij deze Egyptenaar dood en begroef hem. Het werd echter ontdekt, en Mozes moest vluchten. Hij ging naar het land Midjam waar hij trouwde met een dochter van de lokale priester. Mozes zorgde voor de schapen en geiten van zijn schoonvader en ging daarbij soms ver de woestijn in. Op een dag kwam hij bij de berg Horeb. Daar zag hij een struik in brand staan die maar niet verbrandde. Mozes vroeg zich af hoe dat kon en ging eens kijken. Toen riep de Heer hem vanuit die brandende struik. Hij vertelde Mozes dat hij zag hoe moeilijk het leven was voor de Israëlieten en dat Hij hen wilde terugbrengen naar het land Kanaän, zoals Hij ooit aan Jakob beloofd had. Hij gaf Mozes de opdracht om dit aan de farao te gaan melden. Mozes schrok van die opdracht. Hij was bang voor de farao en wist niet eens zo goed wie de god van zijn voorouders eigenlijk was. Hij vroeg naar de naam van God. Die zei: “Mijn naam is ‘Ik ben'”. Mozes zag het nog steeds niet zo zitten om terug te gaan naar het hof, maar voelde dat hij geen keus had. Hij mocht zijn broer Aäron meenemen, om hem te ondersteunen.
Van herder naar boodschapper
De farao wilde echter niet naar Mozes en Aäron luisteren. Hij wilde het volk niet laten gaan, ook niet voor een paar dagen voor een offerfeest. Als straf voor het verzoek van Mozes moest het volk zelfs nog harder werken. En niet alleen de farao luisterde niet, ook de leiders van de Israëlieten konden zich niet voorstellen dat ze zouden mogen vertrekken. God liet Mozes en Aäron verschillende keren naar het hof gaan met de vraag om te mogen verhuizen. Toen smeken en wondertekenen niet hielpen, begon God de farao en het volk van Egypte te straffen. Er waren tien plagen voor nodig om de farao te vermurwen om te Israëlieten te laten gaan. Bij de tiende en laatste plaag stierven alle oudste jongens in Egypte. Toen liet de farao het volk gaan. Na een dag kreeg hij al spijt en probeerde hij het volk alsnog te dwingen om terug te gaan, maar die aanval mislukte. Het volk Israël kon veilig door de Rietzee trekken, maar de achtervolgende Egyptenaren verdronken. Jakob was met zo’n 130 mensen in Egypte gekomen, en Mozes ging ruim 150 jaar later met enkele honderdduizenden terug naar Kanaän.
Van boodschapper naar leider
Ze hadden in een paar maanden in het beloofde land kunnen arriveren, maar het volk werkte niet erg mee. Ze mopperden vaak, maakten het Mozes lastig en vergaten steeds weer op God te vertrouwen. Op een gegeven moment maakten ze zelfs een afgodsbeeld. Mozes was op dat moment op de berg Sinaï, waar hij van God instructies kreeg over de leefregels voor de Israëlieten. Toen ze ruim een jaar onderweg waren, gingen twaalf mannen het land Kanaän bekijken. Ze kwamen terug met de boodschap dat het een prachtig land was, maar dat er ook sterke mannen woonden en dat het moeilijk zou zijn om van hen te winnen. De mensen werden bang, en wilden niet verder reizen. Sterker, sommigen gingen liever terug naar Egypte. God werd erg boos dat de mensen niet op hem vertrouwden. Als straf besliste Hij dat iedereen van 20 jaar en ouder het beloofde land niet zou ingaan, op een paar mannen na die wel hadden geloofd dat God hen zou helpen om in het nieuwe land een eigen plek te veroveren. Het volk moest vervolgens veertig jaar rondzwerven in de woestijn.
Mozes zelf leefde dicht bij de Heer. Hij sprak met hem, en pleitte steeds weer voor vergeving als het volk weer in opstand was gekomen. God gaf Mozes opdracht om een tabernakel te bouwen, een speciale tent waar God gediend kon worden. Mozes ontmoette God ook in deze tent. Maar ook Mozes mocht het beloofde land niet in gaan, want ook hij was niet altijd gehoorzaam geweest aan God. Nadat hij veertig jaar voor het volk had gezorgd, moest Mozes de leiding overdragen aan Jozua, één van de twee mannen die er veertig jaar eerder wel op hadden vertrouwd dat God het volk zou helpen bij de verovering van Kanaän. Mozes mocht nog wel vanaf de top van de Nebo het beloofde land zien. En op de top van die berg stierf hij, 120 jaar oud. Hij was tot het einde een sterkte en krachtige leider geweest. De Heer begroef hem in een dal in Maob. En zijn opvolger Jozua trok met het volk de rivier de Jordaan over, het land Kanaän in.
Het verhaal over het leven van Mozes is in de Bijbel verspreid over vijf boeken die achter elkaar in de Bijbel staan. Naast verhalen over Mozes en over de tocht door de woestijn, staan ook de leefregels die God in de woestijn aan de Israëlieten gaf in deze boeken. Daarom worden ze gezamenlijk ook wel ‘de Wet’ genoemd.
Aan het begin van het eerste boek, het boek Exodus, lees je over de geboorte van Mozes, zijn tijd in het paleis, zijn roeping door God, de tien plagen en het vertrek uit Egypte:
Aanvullende verhalen:
Mozes in het biezen mandje
Moyses van Wtenbrouck
ca. 1625 – ca. 1627
Rijksmuseum
De dans om het gouden kalf
Lucas van Leyden
Rijksmuseum