Achterboek Bloeiende duinen: online achtergronden bij het gelijknamige boek
In de ontstaansgeschiedenis van de Nederlandse duinen zijn drie lagen met elkaar verweven: klimatologie, geologie, archeologie en (recente) historie. Eerst domineren natuurlijke processen volledig (vanaf 12.000 geleden), vervolgens krijgt de mens steeds meer invloed op het duinlandschap. Tot heden worden de natuurlijke processen uiteindelijk volledig gedomineerd door menselijke invloed: bewust (landgebruik, kustversterking etc.) en onbewust (vervuiling, klimaatverandering).De laatste 20-25 jaar wordt de afslag die al meer dan een millennium gangbaar is gestopt: door met groot materieel zand op te spuiten (suppleties) blijft de kustlijn nu min of meer op haar plaats. Deze manmade geologische omwenteling is ongekend. Hoe kwam het zo ver?
Door: Rienk Slings, Rolf Roos & Nico van der Wel
[Noot van de redactie: dit stuk heeft als voornaamste bronnen ‘De natuur van de kust’ (Lammerts en Van Haperen, 2015) en het werk van Peter Vos (Vos e.a. 2011)]
Nieuws over ontstaan Nederlandse kust ook in deze titels:
Duinen en mensen Voorne (2023) met o.a. nieuw onderzoek door Bert van der Valk en een onmisbaar overzichtswerk: Bloeiende duinen (2020).
In het noorden en westen van Nederland ligt de pleistocene basislaag zo diep dat er achter de strandwallen ofwel zoet water blijft hangen (uit rivieren / slechte afvoer van regenwater) ofwel de zee er gemakkelijk kan binnendringen, zeker bij stormvloeden. Is het er zoet dan krijg je veenvorming afgewisseld met de afzetting van rivierklei. Is de zee dominant dan krijg je afzetting van zand enzeeklei. Die invloeden wisselen elkaar af in ruimte en tijd, waardoor de bodem overal een ander verhaal vertelt: je kunt zeeklei op veen aantreffen maar ook andersom. Hoe dan ook: op die pleistocene basislaag in het westen en het noorden bevindt zich overal jong materiaal dat door het dynamische invloed van zee (en rivieren) allerlei verschijningsvormen heeft en ook niet veel ‘weerstand’ heeft tegen menselijke invloed. De veenontginningen voor het jaar 500 stelden naar huidige maatstavenweinig voor, hoewel het Zeeuwse veen volledig verdween. Hetzelfde geldt voor delen van Groningen en Friesland.
Geologie als de natuurlijke matrijs
De ontwikkeling en de positie van de Nederlandse kustlijn in de loop van duizenden jaren is geen simpel rechtlijnig proces, eerder een harmonica. De kustlijn van Holland kwam door de stijgende zeespiegel aanvankelijk steeds dieper landinwaarts te liggen om zich – op plekken die niet te diep zijn -daarna tot kilometers buiten de huidige kustlijn uit te bouwen(ca 5700 v.Chr), weer terug te wijken en opnieuw te beginnen met een reeks van strandwallen (ca 4000 v.Chr.), zich opnieuw zeewaarts uit te bouwen (tot ca 500 v.Chr.) waarna er sinds het jaar 100 na Chr. steeds meer afslaat (met na het jaar 800 opstuiving van hoge, jonge duinen). Er zijn twee zandbronnen: versteiling van de vooroever in zee en de afbraak van het westelijke deel van het oude duinlandschap.
Onze kust kreeg vorm na de laatste ijstijd die zo’n 12.000 jaar geleden eindigde. Toen brak een warmer tijdperk aan: het holoceen. Doordat het landijs smolt begon de zeespiegel te stijgen, eerst snel (60-75 centimeter per eeuw), daarna langzamer (10-20 centimeter per eeuw), recent opnieuw sneller (door het broeikaseffect).
Door de snelle zeespiegelstijging was Engeland omstreeks 7.000 v. Chr. weer een eiland en na nog een millennium was de zee opgerukt tot ongeveer de huidige Nederlandse kustlijn. Als eerste bereikte de stijgende zeespiegel het huidige Nederlandse grondgebied ter hoogte van Alkmaar. Daar lag een oost-west verlopend dal in het door de ijstijden gevormde oppervlak dat onze kustlijn kruiste. De zeespiegel stond toen ca 25 m beneden NAP.In laaggelegen delen van ons land ontstonden grote veenmoerassen . In de kustgebieden werden deze regelmatig bedekt met kleiafzettingen door de zee.
Nederland, 5500 voor Christus. Beeld van Peter Vos (Deltares)
De periode rond 5500 v.Chr. is een cruciale fase. Er ontstonden enkele kilometers ten oostenvan de huidige kustlijn reeksen van onderbroken strandwallen: brede en langgerekte zandbanken die boven de gemiddelde hoogwaterlijn uitkwamen. Landwaarts daarvan, in de brede dalen van uitstromende riviersystemen, zetten de zee en de rivieren veel zand en klei af. Achter de strandwallen ontstonden uitgestrekte getijdebekkens en waddengebieden, wat leidde tot een sterk vergrote versie van het tegenwoordige Waddengebied. Maas en Rijn voerden een overvloed aan materiaal aan en zetten dit af in hun delta’s. Daardoor groeide de bodem mee met de stijgende zeespiegel en kon de zee nauwelijks oprukken. Rivieren verlegden constant hun loop.
Onder invloed van de stijgende zeespiegel week de kustlijn – waar de strandwallen lagen – naar het oosten terug. De westelijke strandwallen verdwenen, nieuwe strandwallen werden gevormd, min of meer ter hoogte van de huidige kustlijn (langs m.n. de Hollandse kust een paar kilometer landinwaarts). Door de zeespiegelstijging stegen de grondwaterstanden onder het landoppervlak. Er ontstonden moerassen aan de landzijde van de getijdebekkens en in de rivierdalen (veenvorming).
Na 4000 v.Chr. nam de snelheid van de zeespiegelstijging geleidelijk af. Het grootste deel van de noordelijke ijskap was inmiddels gesmolten. Maar mede door bodemdaling bleef de zeespiegel stijgen met ca. 20-30 cm per eeuw rond 2500 v.Chr. en 10-15 cm per eeuw rond 500 v.Chr.
Absolute en relatieve zeespiegelstijging
Absolute zeespiegelstijging is de toename van de hoogte van het zeeniveau als gevolg van smeltende ijskappen (vooral tussen 12.000 en 5.000 BP). Relatieve zeespiegelstijging is een optelsom van de stijging van het zeeniveau en de (veel tragere) daling van de bodem. Bodembeweging heeft in het kustgebied verschillende oorzaken. Allereerst het omhoog veren van onze bodem na het wegsmelten van de loodzware ijskap die de bodem plette. Een proces van duizenden jaren. Dan zijn er bewegingen in de aardkorst zelf. Langs de Kanaalkust is er sprake van een opwaartse beweging maar langs de Hollandse kust is er juist sprake van een daling. Ten derde is er bodemdaling door inklinking van klei- en veenpakketten. Door aanleg van greppels en sloten voor drainage is vanaf omstreeks 500 v.Chr. de mens mede verantwoordelijk voor het dalen van de bodem, en stijgt de zeespiegel relatief. Tenslotte speelt delfstofwinning (gas, mogelijk ook zout) lokaal een rol bij bodemdaling, zoals op Ameland.
De ontwikkeling in het noorden (eigenlijk vanaf Alkmaar, Friesland, Groningen) en in het zuiden (Schelde) wijkt af van de ontwikkeling in ‘Holland’ reden waarom we van deltaduinen, vastelandseduinen en waddenduinen kunnen spreken.
Voor de Romeinse tijd
Ontleend aan: De vorming van het land, 2015, aangevuld.
De grote lijnen van de ontwikkeling van met name de Hollandse vastelandskust staan in de figuur. De linker kolom laat de zeespiegelstijging zien vanaf ca 10.000 geleden, de rechter kolom toont de vorming van strandwallen, veengebieden en klei-afzettingen in specifieke periodes. We zien strandwallen (oude duinen) die soms zeewaarts, dan weer landinwaarts ontstaan, waarna ze relatief recent, vanaf ca 800 n.Chr., zijn overstoven door hoge jonge duinen of aan zeewaartse zijde zijn ’opgeruimd’ door de zee.
In de figuur (klik er op om te vergroten) staan in doorsnede de grote bewegingen van het zand ten opzichte van de zeespiegel. Het huidige duinlandschap (jonge duinen) wordt vooral tussen 1000 en 1850 gevormd. Na afbraak van het zeewaarts opgebouwde strandwallenlandschap en versteiling van de vooroever namen zee en wind het voor de kust gelegen zand weer op om landinwaarts hoge duinen op te stuiven. De zandbronnen zijn dus duidelijk, maar de directeoorzaak van het ontstaan van de jonge duinen is onduidelijk.Het droge, warme klimaat, het ‘Middeleeuws Optimum’, is waarschijnlijkhet belangrijkst. Ook hebbeneen combinatie van menselijke invloed (boskap in de Middeleeuwen), aantasting van de vegetatie en zware stormen een rol gespeeld. Bovendien is het duin vanaf de late Steentijd tot in de Middeleeuwen in wisselende mate bewoond en werden vochtige duinvalleien vaak ontgonnen tot akkertjes. Het natte achterland (m.n. de veenmoerassen achter de duinen) is vrijwel onbewoond, de duinen zijn de bewoonde wereld langs de kust.
Romeinse tijd – het jaar 1000
In Zeeland veranderde veel doordat de in de ijstijd afgezette zandvoorraad voor de Belgische kust opraakte en doordat de zeespiegel bleef stijgen. Er ontstonden inbraken rond de afvoergeulen van de Schelde (ter hoogte van huidige Oosterschelde). Daaruit ontstond vanaf de Romeinse tijd een zeer omvangrijk getijdengebied, waarin de basisvormen van de latere Zeeuwse eilanden te herkennen zijn. Het veenpakket achter de strandwallen verdween en er ontstond een delta.
Langs de hele kust droeg bodemdaling bij aan het binnendringen van de zee. Deze bodemdaling was mede het gevolg van veenontginningen vanaf de Romeinse tijd maar met name in de Middeleeuwen, met als gevolg dat het veengebied ging inklinken en kwetsbaar werd voor overstromingen. De afvoer van de grote rivieren verplaatste zich steeds meer in de richting van de destijds zeer brede Maasmond. De Oude Rijn nam na het begin van de jaartelling in betekenis af, uiteindelijk bleef er niet meer dan een kleine zijtak van de Rijn van over.
Ook in het noorden ter hoogte van de huidige Waddenzee nam de invloed van de zee toe ten koste van het veengebied. Getijdegeulen drongen steeds verder het binnenland in, zodat rond ca het jaar 800 de Waddenzee en de Zuiderzee waren ontstaan. De wadplaten slibden steeds hoger op en er ontstonden uitgestrekte kwelders en klei-op-veen gebieden. De Middelzee drong verder Friesland binnen (tot aan Leeuwarden) en in deze periode ontstond ook de Lauwerszee. Door de uitbreiding van het getijdengebied van de westelijke Waddenzee raakte Texel rond het jaar 1000 afgesneden van het vasteland. Wieringen, Huisduinen en Callantsoog zouden na ca 1100 volgen.
Een steeds grotere rol van de mens (1000-1700)
Vanaf het jaar 1000 ontstonden overal langs de kust hoge jonge duinen door een combinatie van grote stormen, langdurige droogte en aantasting van de vegetatie van het duin zelf – het laatste vaak door de mens. In deze periode werd de mens langzaam maar zeker de belangrijkste factor in de ontwikkeling van het Nederlandse kustlandschap.
De bewoners van Zuidwest-Nederland deden in de middeleeuwen aan ‘moernering’, ze groeven met zeewater doordrenkt veen (‘moer’) af, om daaruit zout te winnen. Door de veenafbraak trad verandering op van de komberging wat uiteindelijke de verstuiving bevorderde.
Ookdoor inpolderingen daalde de bodem en vrat de zee zich na overstromingen steeds verder in het veenlandschap in. De Sint-Elisabethsvloed in 1421, een zware stormvloed, was een omvangrijke watersnoodramp, waarbij een groot zoetwatergetijdengebied ontstond: de Biesbosch. Sinds die tijd wateren Rijn en Maas af langs dit moerasgebied.
In de eeuwen daarna bleef de zee oprukken ten koste van het land. Om dit tegen te gaan trof men soms grootschalige maatregelen, zoals de aanleg van paalwerken (bijvoorbeeld bij Petten) en strekdammen. Evengoed kon men niet voorkomen dat de zee in 1570 (de Allerheiligenvloed) opnieuw het land binnendrong. Ook hierbij kwamen velen om. Dorpen als Egmond aan Zee, Petten en Callantsoog werden daarna landinwaarts verplaatst. Verder zuidwaarts nabij Wassenaar verdween het vissersdorpje Berkheide in z’n geheel in zee.
In het Waddengebied verschoof Texel door erosie aan de zeezijde langzaam naar het oosten tot de keileemheuvel (Oud-Texel, van Den Hoorn tot Oudeschild met o.a. de huidige Hoge Berg) een verdere verplaatsing voorkwam.
Eind 16ee eeuw werd het zandige kweldergebied achter Petten en Callantsoog bedijkt: de Polder Zijpe ontstond waarna op de buitendijkse strandvlakte tussen Petten en Callantsoog het Zwanenwater zich kon ontwikkelen.
Om land te winnen werd Texel ter plaatse van de huidige Slufter in de 17e eeuw door zanddijken verbonden met het eilandje Eijerland. De kleine Waddeneilanden in de kop van Noord-Holland (Huisduinen en Callantsoog) werden met zanddijken met elkaar en met het binnenland verbonden.
Vlieland verschoof door getij en wind in z’n volle breedte richting vastelandskust, waarbij een heel duingebied inclusief het dorp West-Vlieland in zee verdween. Op Ameland, dat minder dramatisch verschoof, werden zanddijken opgeworpen ter voorkoming van washovers: overspoeling met zee en zand bij zeer hoog water door openingen tussen de duincomplexen. Op Schiermonnikoog verdween aan de westzijde het dorp West-Schiermonnikoog in de golven, terwijl net als op Terschelling en Ameland de oostpunt aangroeide.
In de Zuidwestelijke Delta met de Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden, veegde de zee in de loop der eeuwen tientallen dorpen van de kaart, bijvoorbeeld aan de zuidkust van Schouwen.
Intensiever duingebruik vanaf 1300
Vanaf de Middeleeuwen nam de benutting van de duinen voor het directe levensonderhoud van de groeiende bevolking toe. Men begon plaggen te steken voor brandstofwinning, te maaien voor veevoer, helm te winnen voor dakbedekking en liet dieren grazen die al het gewas opvrat: struiken, kruiden en de diverse grassoorten van het duin (helm, duinriet etc.). Ecologisch geformuleerd: er werden door mens en dier in toenemende mate voedingsstoffen uit de duinbodem afgevoerd. Mogelijk werden soms delen van de duinen afgebrand.Daardoor kwamen er tijdelijk meer voedingsstoffen als fosfaat beschikbaar, waardoor de ontwikkeling van een meer productieve weide of akker voor een paar jaren mogelijk werd.
Het duin werd dus voedselarmer. Ook de natuurlijke dynamiek met regelmatige overstuiving, wandelende duinen en schone lucht zonder stikstofverbindingen droeg bij aan een open en schraal karakter van het duinlandschap. Dit werd vanaf het einde van de 13e eeuw versterkt door de introductie van het konijn. Vanaf die tijd graasden er veel konijnen in de duinen, die werdengevangenvanwege hun bont en hunvlees. In perioden hebben deze konijnen (deels gehouden in zgn. warandes, intensieve kwekerijen) een grote invloed op het duin gehad, ook door het bestrijden van predatoren. De invloed van konijnen was groter dan die van het destijds grazende grootvee. Voor duineigenaren (oorspronkelijk de Graaf van Holland, later o.a. de Heren van Brederode en Egmond) en bevriende landadel was het duin ook steeds jachtgebied, reden waarom roofdieren werden vervolgd en fazanten en soms edelherten werden uitgezet.
Duinen werden destijds alleen vastgelegd als het zand zo sterk ging stuiven dat het de activiteiten van de mens direct bedreigde: nabij zeedorpen (aan de zuidwestelijke zijde) en bij bebouwing aan de binnenduinrand. Nabij bebouwing treffen we zo aan de loefzijde regelmatig erg hoge duinen.
Zeedorpen ontstaan ter hoogte van een grote stad in het achterland (Scheveningen, Katwijk/Noordwijk, Zandvoort, Wijk aan Zee (vis voor Amsterdam!), Egmond) en kennen perioden van redelijke welvaart, wat we terugzien in grote kerken en in armoede waardoor erroofbouw ophet duinplaats vond.
Zandwinning nabij dorpenaan de binnenduinrandwerd vanaf de Middeleeuwen gangbaar, maar nam pas een grote vlucht in de 19e eeuw ten tijde van de spooraanleg.
Ontwikkelingen vanaf ca 1700: stabilisering en steeds meer benutting
In de loop van de 17e en vooral de 18e eeuw veranderde het gebruik van de duinen. De konijnenvangst werd economisch minder aantrekkelijk en duineigenaren gingen op zoek naar financieel meer aantrekkelijke vormen van gebruik. Onder invloed van het Verlichtingsdenken veranderden vanaf ca 1750 ook de opvattingen over ‘woeste grond’. Stuivende duinen en konijnenvangst werden toonbeelden van achterlijkheid gevonden, al hielden de welgestelden wel van de vinkerij op zgn. vinkenbanen waarbij met klapnetten grote hoeveelheden (trek)vogels voor het plezierwerden gevangen. In die tijd werden voor het eerst ambitieuze plannen gemaakt om de woeste gronden, die overal in Nederland voorkwamen, in cultuur te brengen. Ook voor de duinen ontstonden initiatieven voor ontginning of bebossing. Zo werden in de vastelandsduinen soms grote duinboerderijen gesticht en vond vooral na het midden van de 19e eeuwop veel plaatsen vanuit zeedorpen zoals Egmond en Zandvoortkleinschalige aardappelteelt plaats. In de tweede helft van de 18e en in de 19e eeuw liet men steeds grotere aantallen dieren in de duinen grazen (in kleinekuddes zoals bij geiten enschapen of met enkelekoeien, vaak gehoed door een kind).
Een belangrijke omwenteling in de tweede helft van de 19e eeuw was de vestiging van drinkwaterbedrijven die grondwater gingen winnen. Het succes van bebossingsprojecten was lang gering, doordat de gebruikte soorten het stuivende zand moeilijk verdroegen. Aan het eind van de 19e eeuw werd zwarte den geïntroduceerd, en werden op veel plekken in het duin dennenbossen aangeplant.Grote bebossingsprojecten vonden in het midden van de 20e eeuw plaats.
Zo leidde het ideologisch fundament van ontwikkeling en modernisering tot een stabiliserend duinbeheer dat tot in de 90-er jaren van de vorige eeuw voortduurde. Vanaf ca 1850 in West-Nederland, en enkele decennia later in Zuidwest-Nederland en het Waddengebied, zijn de buitenste duinenrijen geleidelijk en planmatig omgevormd (en opgehoogd) tot aaneengesloten zanddijken. Hiermee werd nieuwe duinvorming in aansluiting op het bestaande duingebied vrijwel geheel onmogelijk gemaakt.
Door sterk verbeterde technieken werden er bovendien zwaardere en sterkere dijken aangelegd, zoals de Hondsbossche en Pettemer Zeewering. Deze dijk is weliswaar al eeuwen oud en ligt sinds 1792 op de huidige plek, maar is sindsdien steeds verder verzwaard en versterkt tot uiteindelijk 11.5 meter boven NAP (1981).
1900-heden: verstedelijking en planmatig kustbeheer
In de 20e eeuw groeide de bevolking explosief en het kustgebied raakte steeds intensiever in gebruik voor steeds meer doelen. Er kwamen veel meer mensen aan de kust wonen, werken en recreëren, de waterwinning werd uitgebreid, er werden wegen en lokaal ook uitgestrekte industrieterreinen aangelegd, geconcentreerd rond de zich al maar uitbreidende zeehavens. Op steeds grotere schaal nam de mens maatregelen om het kustlandschap naar zijn hand te zetten en de veiligheid van de kust te vergroten, waarbij de natuurlijke processen van het kustgebied steeds verder werden ingeperkt. De Tweede Wereldoorlog liet ook vele sporen achter in de vorm van wegen, wallen, versperringen mijnenveldenen bunkers. Door naoorlogse kustafslag vielen bunkers soms letterlijk omlaag op het strand. Daarnaast werden veel bunkers nadat ze vernietigd warenbegraven onder het zand.
Nederlandse kust, 100 n.Chr,
Nederlandse kust, 800 n.Chr.
Nederlandse kust, 1500 n.Chr.
Nederlandse kust, 2000 n.Chr.
Beeld van
Peter Vos
(klik om te vergroten)
Gerelateerde artikelen:
- Van Swartvelt tot Kraansvlak