Nova TF SK Handleiding
Nova TF SK Handleiding
Nova TF SK Handleiding
Inhoudsopgave
1 Opfrisser antwoorden
2 Praktijk
- Balsamico-azijn - antwoorden
- Industrile productie van azijnzuur - antwoorden
3 Theorie antwoorden
4 Experimenten mogelijke antwoorden
5 Onderzoek mogelijke antwoorden
6 Examenvraag Bookkeeper antwoorden
Docentenhandeiding Zuur-base NOVA TWEEDE FASE MALMBERG
2
Handleiding Zuur-base
1 Opfrisser
antwoorden
1 Oplossingen met pH < 7 zijn zuur
(pH= 7 neutraal en pH > 7 basisch).
2 ammoniakgas, ammonia (oplossing ammoniak in water), natronloog (oplossing natriumhydroxide in water),
soda (natriumcarbonaatdecahydraat), et cetera
3 azijnzuur, waterstofchloride (oplossing van waterstofchloride heet zoutzuur), citroenzuur, et cetera
4 Zure schoonmaakmiddelen zijn geschikt om kalk te verwijderen. Ontkalkmiddelen bevatten zuren.
5 Basen worden gebruikt voor het verwijderen van vet. Ammonia wordt gebruikt voor het ontvetten van opper-
vlakken voordat er geverfd wordt.
6 Een stof waarmee je kunt aantonen of een oplossing zuur of basisch is, heet een indicator. Rodekoolsap, indica-
torpapier, lakmoespapier.
7 De structuurformules voor azijnzuur (triviale naam voor ethaanzuur) en melkzuur (2-hydroxypropaanzuur) zijn:
8 Azijnzuur bevat een zuurgroep. De OH-groep kan waterstofbruggen vormen met water (en het apolaire gedeelte
van azijnzuur is klein). Hierdoor is azijnzuur goed oplosbaar in water.
9 corrosief, of bijtend en irriterend
10 1,000 L van deze oplossing bevat dus 3/100 = 0,03 1005 = 30,15 g NaOH.
30,15 g NaOH bevat 30,15 g/ 40,00 g mol
-1
= 0,754 mol NaOH.
Uit de oplosvergelijking van NaOH(s) Na
+
(aq) + OH
-
(aq) blijkt dat NaOH : OH
-
= 1 : 1. Hieruit volgt dat
[OH
-
] = 0,75 mol L
-1
11 Als er natriumacetaat (NaCH
3
COO) wordt toegevoegd, zullen er meer CH
3
COO
-
-ionen in de oplossing komen
en zal het evenwicht naar links verschuiven.
12
K =
[H
3
O
+
] [CH
3
COO
-
]
[H
2
O] [CH
3
COOH]
C
H
3
C
O
OH
azijnzuur
C
OH
H
3
C
melkzuur
C
O
OH
H
3
Handleiding Zuur-base
2 Praktijk
Balsamico-azijn antwoorden
1 De structuurformule van azijnzuur is:
2 Het omcirkelde proton splitst af wanneer azijnzuur bij een zuur-basereactie betrokken is:
3 Azijnzuur reageert met water volgens de volgende reactievergelijking:
4 In een oplossing van azijnzuur zijn alle deeltjes uit bovenstaande reactie, zowel voor als na de pijl, aanwezig.
5 De triviale naam van de geconjungeerde base van azijnzuur is acetaat; de systematische naam is ethanoaat.
6 Voorbeelden van goede antwoorden zijn:
C
H
3
C
O
OH
azijnzuur
C
OH
H
3
C
melkzuur
C
O
OH
H
C C
O
O
H
H
H
H
C H
3
C
O
OH
+ H
2
O + H
3
O
+
C H
3
C
O
O
-
C CH
2
HO
HO
H
3
C O C
O
H
etheen-1,1-diol methylmethanoaat
HO
H
2
C C
O
H
hydroxymethanal
H
2
C CH
O
OH
epoxyethanol
4
Handleiding Zuur-base
7 Door de COOH-groep apart op te schrijven, kun je al aan de molecuulformule zien dat het om ethaanzuur gaat
en niet om een ander isomeer.
8 Azijnzuur kan net als water drie waterstofbruggen vormen, maar heeft daarnaast een grotere molecuulmassa en
dus een sterkere Vanderwaalsbinding. De totale sterkte van de molecuulbinding is dus groter. Hierdoor heeft
azijnzuur een hoger smeltpunt dan water. (Daarnaast vormt azijnzuur in vaste en gasfase dimeren. De molecuul-
massa wordt hierdoor nog groter, wat het smeltpunt nog verder verhoogt.)
9 Suiker wordt omgezet in ethanol en koolstofdioxide
volgens:
C
6
H
12
O
6
2 C
2
H
6
O + 2 CO
2
10 Om ethanol om te kunnen zetten tot azijnzuur, heeft acetobacter zuurstof nodig. Bij deze omzetting komt water
vrij:
C
2
H
6
O + O
2
C
2
H
4
O
2
+ H
2
O
11 a Processen waarbij zuurstof nodig is, noemen we aeroob. Een proces waar geen zuurstof bij nodig is noemen
we anaeroob.
b Om er zeker van te zijn dat de acetobacter aan voldoende zuurstof kan komen tijdens de omzetting van
ethanol naar azijnzuur, mag het vat niet afgesloten worden: er moet steeds verse zuurstof bij kunnen.
12 Tijdens het fermentatieproces daalt de pH: er ontstaat immers een zuur.
13 De rol van zymase kan het best omschreven worden als die van een katalysator. Enzymen als zymase noemen
we ook wel biokatalysatoren.
14
C
C
H
2
H
2
C
C
O
O
OH
OH
C
C
H
2
C
OH
C
C
H
2
C
O
OH
O OH
O
HO
Citroenzuur: 2-hydroxy-1,2,3-propaantricarbonzuur Wijnsteenzuur: 2,3-dihydroxybutaandizuur
C
H
C
H
2
C
C
O
OH
O
OH OH
Appelzuur: 2-hydroxybutaandizuur
C
H
C
OH
H
3
C
O
OH
Melkzuur: 2-hydroxypropaanzuur
C
C
H
2
H
2
C
C
O
OH
O
OH
Barnsteenzuur: butaandizuur
C
H
C
CH
H
C
CH
C
H
2
O
OH
HO
OH
OH
OH
OH
Gluconzuur: 2,3,4,5,6-pentahydroxyhexaanzuur
5
Handleiding Zuur-base
15
16 onderzoeksopdracht
A 1,06 10
3
0,06 = 63,6 gram azijnzuur/L; 63,6/60,05 = 1,06 mol; molariteit azijnzuur = 1 M (n signifcant
cijfer)
B K
z
azijnzuur = 1,8 10
-5
; 1,8 10
-5
= x
2
/(1-x); 1/(1,8 10
-5
) > 100 dus 1,8 10
-5
= x
2
; x = 4,2 10
-3
= [H
3
O
+
]; pH
= -log(4,2 10
-3
) = 2,4
C CH
3
COOH + OH
-
CH
3
COO
-
+ H
2
O
D Adsorptie gevolgd door fltratie:
E Fenolftaleen: in het equivalentiepunt is alle zuur omgezet in de geconjungeerde base. De pH van het equivalen-
tiepunt ligt dus boven de 7. Het omslagtraject van fenolftaleen ligt boven de 7.
F
O
OH
OH
OH
OH
CH
2
OH
+ C
H
3
C
O
OH
O
OH
OH
OH
OH
H
2
C
O C
O
CH
3
+ H
2
O
H
3
C C
O
OH HO
H
2
C CH
3
H
3
C C
O
O
H
2
C CH
3
ethyl ethanoaat
+ H
2
O +
actieve
koollter
ontkleurde
balsamico
balsamico
equivalentiepunt mL NaOH
p
H
omslagtraject fenolftaleen
O
OH
OH
OH
OH
CH
2
OH
+ C
H
3
C
O
OH
O
OH
OH
OH
OH
H
2
C
O C
O
CH
3
+ H
2
O
6
Handleiding Zuur-base
G In een hele buret 0,100 M natronloog zit 50 10
-3
0,100 = 5 10
-3
mol OH
-
. Dit is slechts voldoende om 5 mL
1 M balsamico-azijn te titreren.
H Pipetteer 10 mL balsamico-azijn met een volpipet in een 100 mL maatkolf. Vul aan met demiwater tot de
maatstreep. Homogeniseer. Schenk de verdunde balsamico-azijn in een 250 mL erlenmeyer en voeg een schep
actieve kool toe. Zwenk en laat een paar minuten incuberen. Filtreer de suspensie. Pipetteer 10 mL van het fl-
traat in een 200 mL erlenmeyer en spuit de wanden van de erlenmeyer af met demiwater. Voeg enkele druppels
fenolftaleen toe. 10 mL 10 verdunde balsamico-azijn bevat 0,1 10 10
-3
= 1,0 10
-3
mol azijnzuur; Voor
de titratie in ongeveer nodig: 1,0 10
-3
/0,100 = 10 mL 0,100 M natronloog. Het equivalentiepunt is bereikt als
de oplossing blijvend (licht!) roze kleurt. Het azijnzuurgehalte van balsamico kan als volgt worden berekend:
azijnzuurconcentratie = titratievolume 0,100 10 / (10 10
-3
). Deze concentratie 60,05 = massa azijnzuur
in gram/L. (massa in kg/1,06) 100 = massa% azijnzuur
Het pipetvolume is gegeven in vier signifcante cijfers. De buret wordt afgelezen in twee decimalen, dus drie
(onder de 10 mL, bijvoorbeeld 9,87 mL) of vier (boven de 10 mL bijvoorbeeld 12,88 mL) signifcante cijfers.
Het aantal signifcante cijfers van de concentratie natronloog moet je afezen van de fes en zal waarschijnlijk
vier signifcante cijfers hebben. Afhankelijk daarvan je eindantwoord geven in drie of vier signifcante cijfers.
I Eigen antwoord.
Plus
J De pH van het equivalentiepunt kan als volgt berekend worden: Stel: 10,00 mL natronloog toegevoegd en dus
bepaalde concentratie van verdunde oplossing = 0,1000 M. Concentratie acetaat in equivalentiepunt = 0,0500
M; K
b
acetaat = 5,5 10
-10
; 5,5 10
-10
= x
2
/(0,0500 - x); 0,0500/(5,5 10
-10
) > 100 dus 2,75 10
-11
= x
2
; x = 5,2
10
-6
= [OH
-
]; pH = 14 + log(5,2 10
-6
) = 8,7
K Begin-pH: K
z
azijnzuur = 1,8 10
-5
; 1,8 10
-5
= x
2
/(0,1 - x); 0,1/(1,8 10
-5
) > 100 dus 1,8 10
-6
= x
2
; x = 1,3
10
-3
= [H
3
O
+
]; pH = -log(1,3 10
-3
) = 2,9
L Beide indicatoren hadden een te laag gehalte opgeleverd, want de indicatoren waren al van kleur veranderd
voordat het equivalentiepunt was bereikt. Er was dus minder natronloog toegevoegd en gebruikt in de bereke-
ning, wat had geleid tot een lager azijnzuurgehalte.
equivalentiepunt mL NaOH
8,7
2,9
omslagtraject fenolftaleen
omslagtraject broomthymolblauw
omslagtraject methyloranje
p
H
7
Handleiding Zuur-base
Industrile productie van azijnzuur antwoorden
1 Suiker wordt omgezet in ethanol en koolstofdioxide volgens:
C
6
H
12
O
6
2 C
2
H
6
O + 2 CO
2
2 Om ethanol om te kunnen zetten tot azijnzuur, heeft acetobacter zuurstof nodig. Bij deze omzetting komt water
vrij:
C
2
H
6
O + O
2
C
2
H
4
O
2
+ H
2
O
3 De structuurformule van azijnzuur is:
4 Het omcirkelde proton splitst af wanneer azijnzuur bij een zuur-basereactie betrokken is:
5 Azijnzuur reageert met water volgens de volgende reactievergelijking:
6 In een oplossing van azijnzuur zijn alle deeltjes uit bovenstaande reactie, zowel voor als na de pijl, aanwezig.
7 De triviale naam van de geconjungeerde base van azijnzuur is acetaat; de systematische naam is ethanoaat.
8 Een structuurisomeer van azijnzuur is bijvoorbeeld etheen-1,1-diol:
9 Door de COOH-groep apart op te schrijven, kun je al aan de molecuulformule zien dat het om ethaanzuur gaat
en niet om een ander isomeer.
10 Azijnzuur kan net als water drie waterstofbruggen vormen, maar heeft daarnaast een grotere molecuulmassa en
dus een sterkere Vanderwaalsbinding. De totale sterkte van de molecuulbinding is dus groter. Hierdoor heeft
azijnzuur een hoger smeltpunt dan water.
C C
O
O
H
H
H
H
C C
O
O
H
H
H
H
C H
3
C
O
OH
+ H
2
O + H
3
O
+
C H
3
C
O
O
-
C CH
2
HO
HO
H
3
C O C
O
H
etheen-1,1-diol methylmethanoaat
HO
H
2
C C
O
H
hydroxymethanal
H
2
C CH
O
OH
epoxyethanol
8
Handleiding Zuur-base
11 HI wordt weliswaar verbruikt in de eerste stap van de reactie, maar weer teruggevormd in de derde stap van de
reactie. Netto wordt er dus geen HI verbruikt en zodoende functioneert HI als een katalysator.
12 PVA bevat vele hydrofele OH-groepen. Het polymeer kan dus waterstofbruggen vormen en lost op in water.
In PVAc bevindt zich alleen de relatief hydrofobe esterbinding. Er kunnen onvoldoende waterstofbruggen ge-
vormd worden om het polymeer in water te laten oplossen.
13
14
Na
+
aq
( )
+ CH
3
COO
-
aq
( )
+ 3 H
2
O l
( )
NaCH
3
COO 3 H
2
O s
( )
15
16 Onderzoeksopdracht
A
CH
3
COOH + OH
-
CH
3
COO
-
+ H
2
O
B Adsorptie gevolgd door fltratie:
H
3
C C
O
OH HO
H
2
C CH
3
H
3
C C
O
O
H
2
C CH
3
ethyl ethanoaat
+ H
2
O +
Na+(aq) + CH
3
COO-(aq) + 3H
2
O(l)
NaCH
3
COO + 3H
2
O(s)
E
E
mL NaOH
H
3
C C
O
OH HO
H
2
C CH
3
H
3
C C
O
O
H
2
C CH
3
ethyl ethanoaat
+ H
2
O +
actieve
koollter
ontkleurde
balsamico
balsamico
9
Handleiding Zuur-base
C Fenolftaleen: in het equivalentiepunt is alle zuur omgezet in de geconjungeerde base. De pH van het equivalen-
tiepunt ligt dus boven de 7. Het omslagtraject van fenolftaleen ligt boven de 7.
D 1,00 10
3
0,08 = 80 gram azijnzuur/L; 80/60,05 = 1,33 mol; molariteit azijnzuur = 1 M (n signifcant cijfer)
E K
z
azijnzuur = 1,8 10
-5
; 1,8 10
-5
= x
2
/(1 - x); 1/(1,8 10
-5
) > 100 dus 1,8 10
-5
= x
2
; x =
4,2 10
-3
= [H
3
O
+
]; pH = -log(4,2 10
-3
) = 2,4
F In een hele buret 0,100 M natronloog zit 50 10
-3
0,100 = 5 10
-3
mol OH
-
. Dit is slechts voldoende om 5 mL
1 M balsamico-azijn te titreren.
G Pipetteer 10 mL schoonmaakazijn met een volpipet in een 100 mL maatkolf. Vul aan met demiwater tot de
maatstreep. Homogeniseer. Pipetteer 10 mL van de verdunde schoonmaakazijn in een 200 mL erlenmeyer en
spuit de wanden van de erlenmeyer af met demiwater. Voeg enkele druppels fenolftaleen toe. Voor de titratie is
ongeveer nodig: 10 mL 10 verdunde schoonmaakazijn bevat 0,1 10 10
-3
= 1,0 10
-3
mol azijnzuur; nodig is
1,0 10
-3
/ 0,100 = 10 mL 0,100 M natronloog. Het equivalentiepunt is bereikt als de oplossing blijvend (licht!)
roze kleurt. Het azijnzuurgehalte van schoonmaakazijn kan als volgt worden berekend: azijnzuurconcentratie
= titratievolume 0,100 10 / (10 10
-3
). Deze concentratie 60,05 = massa azijnzuur in gram/L. (massa in
kg/1,06) 100 = massa% azijnzuur
Het pipetvolume is gegeven in vier signifcante cijfers. De buret wordt afgelezen in twee decimalen, dus drie
(onder de 10 mL, bijvoorbeeld 9,87 mL) of vier (boven de 10 mL, bijvoorbeeld 12,88 mL) signifcante cijfers.
Het aantal signifcante cijfers van de concentratie natronloog moet je afezen van de fes en zal waarschijnlijk
vier signifcante cijfers hebben. Afhankelijk daarvan je eindantwoord geven in drie of vier signifcante cijfers.
H Eigen antwoord.
Plus
I Stel: 10 mL natronloog toegevoegd en dus bepaalde concentratie van verdunde oplossing = 0,10 M. Concen-
tratie acetaat in equivalentiepunt = 0,05 M; K
b
acetaat = 5,5 10
-10
; 5,5 10
-10
= x
2
/(0,05 - x); 0,05/(5,5 10
-10
) >
100 dus 2,75 10
-11
= x
2
; x = 5,2 10
-6
= [OH
-
]; pH = 14 + log(5,2 10
-6
) = 8,7
J Eigen antwoord.
K
Beide indicatoren hadden een te laag gehalte opgeleverd, want de indicatoren waren al van kleur veranderd
voordat het equivalentiepunt was bereikt. Er was dus minder natronloog toegevoegd en gebruikt in de bereke-
ning, wat had geleid tot een lager azijnzuurgehalte.
equivalentiepunt mL NaOH
8,7
2,9
omslagtraject fenolftaleen
omslagtraject broomthymolblauw
omslagtraject methyloranje
p
H
10
Handleiding Zuur-base
3 Theorie
antwoorden
1 Zuren en basen
17 a Propaanzuur is een organisch zuur dat een proton kan afstaan aan water. Er ontstaan oxoniumionen. De pH
van de oplossing is lager dan 7
b Benzeenamine is een organische base en kan een proton van water opnemen. Er ontstaan hydroxide-ionen.
De pH van de oplossing is hoger dan 7.
c Ethanol is geen zuur en geen base. De pH van een ethanoloplossing is neutraal.
2 pH-schaal
18 De pH zal dalen tot pH 7. Omdat zuiver water zelf pH 7 heeft, zal de pH niet dalen onder de 7.
19 Wanneer thymolblauw geel kleurt, ligt de pH van de oplossing tussen de 2,8 en 8,0 (twee omslagtrajecten!).
Wanneer methylrood geel kleurt, moet de pH van de oplossing boven de 6,0 liggen.
Fenolrood kleurt geel bij een pH onder de 6,6.
Dit betekent dat de pH van de oplossing tussen de 6,0 en 6,6 moet liggen. Het gebruik van thymolblauw was
niet nodig geweest.
20 Een geschikte set indicatoren is broomkresolgroen en broomthymolblauw. Wanneer broomkresolgroen blauw
kleurt, is de pH hoger dan 5,4. Bij een pH lager dan 6,0 kleurt broomthymolblauw geel. Met deze twee indica-
toren kun je dus vaststellen dat de pH ergens tussen de 5,4 en 6,0 ligt.
3 Sterke of zwakke zuren en basen
21 De 1,0 M HCOOH-oplossing heeft de hoogste pH. Omdat het een zwak zuur is, is het zuur niet 100% geo-
niseerd in tegenstelling tot het HCl in de 1,0 M HCl oplossing. De concentratie H
3
O
+
is lager in de HCOOH-
oplossing en de pH dus hoger.
22
Na
+
OH-
NH
3
NH
4
OH-
11
Handleiding Zuur-base
4 Evenwichten bij zwakke zuren en basen
23 a
- +
3 2 3 3
HNO + H O NO + H O .
b
HF + H
2
O F
-
+ H
3
O
+
+ -
3
[H O ] [F ]
[HF]
z
K
=
c
+ 2-
2 3 3
Na CO (s) 2 Na + CO
oplossen
CO
3
2-
+ H
2
O HCO
3
-
+ OH
-
- -
3
2-
3
[HCO ] [OH ]
[CO ]
b
K
=
24 K
z
K
b
= 10
-14
; K
z
3,2 10
-6
= 10
-14
;
14
9
6
10
3,1 10
3, 2 10
z
K
= =
.
25 a H
2
SO
4
, H
2
S, NH
4
+
, H
2
O
2
b De laagste pH heeft de oplossing met het zuur met de grootste K
z
: H
2
SO
4
.
26 In het begin is de concentratie H
3
O
+
in beide pannen gelijk. De corrosie zal aanvankelijk even sterk zijn. Het
oxonium reageert hierbij met het aluminium en zal in concentratie afnemen. In de azijnzuuroplossing heerst het
evenwicht:
CH
3
COOH + H
2
O CH
3
COO
-
+ H
3
O
+
.
Door het dalen van de oxoniumconcentratie, verschuift
het evenwicht naar rechts en zal er weer nieuw H
3
O
+
ontstaan. De pH stijgt hier dus minder snel dan in de zout-
zuuroplossing waar geen evenwicht heerst. In pan A heerst dus langer een lage pH en zal dus meer aangetast
worden. Doordat de molariteit van de azijnzuuroplossing veel hoger moet zijn dan die van het zoutzuur om op
dezelfde pH-waarde te komen, is er als het ware een buffervoorraad zuur aanwezig.
5 Bijzondere zuren en basen
27 In een ijzer(III)nitraat-oplossing bevinden zich gehydrateerde ijzer(III) ionen. Deze reageren als een zuur:
Fe H
2
O
( )
6
3+
+ H
2
O FeOH H
2
O
( )
5
3+
+ H
3
O
+
aq
( )
28 a zwaveligzuur (H
2
SO
3
)
b
2 3 2 2
H SO H O + SO
c
H
2
SO
3
+ H
2
O HSO
3
-
aq
( )
+ H
3
O
+
aq
( )
d
- +
3 3
2 3
[HSO ] [H O ]
[H SO ]
z
K
=
29 De K
z
= 6,5 10
-5
, de K
b
= 1,7 10
-13
. Aangezien K
z
> K
b
zal de oplossing zuur zijn en een pH < 7 krijgen.
30 HCO
3
-
K
z
= 4,7 10
-11
en K
b
= 2,2 10
-8
; K
b
> K
z
een basische oplossing
H
2
PO
4
-
K
z
= 6,2 10
-8
en K
b
= 1,4 10
-12
; K
z
> K
b
een zure oplossing
HPO
4
2-
K
z
= 4,8 10
-13
en K
b
= 1,6 10
-7
; K
b
> K
z
een basische oplossing
HSO
3
-
K
z
= 6,2 10
-8
en K
b
= 7,1 10
-13
; K
z
> K
b
een zure oplossing
HC
2
O
4
-
K
z
= 6,5 10
-5
en K
b
= 1,7 10
-13
; K
z
> K
b
een zure oplossing
HS
-
K
z
= 1,1 10
-11
en K
b
= 1,1 10
-7
; K
b
> K
z
een basische oplossing
12
Handleiding Zuur-base
6 pH en pOH
31 a [H
3
O
+
] = 10
-pH
= 10
-3,25
= 5,6 10
-4
molL
-1
b
4 -1
5 -1 +
3
5, 6 10 mol L
2, 0 10 mol L
28
[H O ]
= =
c pH = -log [H
3
O
+
] = -log(2,0 10
-5
) = 4,70
d [H
3
O
+
] [OH
-
] = 10
-14
,
14
10
5
+
3
10
5, 0 10
2, 0 10
[H O ]
= =
molL
-1
32
-1
32, 6 g
32, 6 g CaO 0,581 mol CaO
56, 08 g mol
=
2+ -
2
CaO + H O Ca + 2 OH
Er ontstaat 2 0,581 mol OH
-
= 1,16 mol OH
-
1,16
-
pOH log [OH ] log 0, 48
3, 5
= = =
pH = 14,00- 0,48= 13,52
33 Bij het oplossen van Mg(OH)
2
treedt een evenwicht op:
Mg(OH)
2
(s) Mg
2+
(aq) + 2 OH
-
(aq)
Het oplosbaarheidsproduct (zie BINAS tabel 46) is:
12 2+ - 2
5, 6 10 [Mg ] [OH ]
s
K
= =
Er geldt dus:
12 2
5, 6 10 (2 )
s
K x x
= =
12 3
5, 6 10 4x
=
12
4
3
5, 6 10
4, 8 10
4
x
= =
[OH
-
] = 2 4,8 10
-4
= 9,6
10
-4
mol L
-1
pOH = -log [OH
-
] = 3,02
pH = 14,00 pOH = 14,00 3,02 = 10,98
13
Handleiding Zuur-base
7 Rekenen met zwakke zuren en basen
34 a Aanwezige deeltjes: NH
4
+
en Cl
-
; NH
4
+
is een zwak zuur.
b HF is een zwak zuur.
+ -
4 3
2
4
4
4 2 2 4 6
4 7 5
3 -3
[H O ] [F ]
6, 3 10
[HF]
0, 015
24; dus 6,3 10
0, 015 6, 3 10
6, 3 10 (0, 015 ) ; 6, 3 10 9, 45 10 0
6, 3 10 3, 97 10 3, 78 10
2, 78 10 (of - 3, 41 10 maar dit is geen geldige opl
2
z
K
x
x
x x x x
x
= =
= =
= + =
+
= =
+ 3 3
3
ossing)
[H O ] 2, 78 10 M; log(2, 78 10 ) 2, 56 pH
= = =
35
- (14 8, 65) 6
- 6 2
10 6 5
- 6
6 5
6 2
6
10
[OH ] 10 4, 47 10
[OH ] [C H OH] (4, 47 10 )
1, 5 10
[C H O ] 4, 47 10
(4, 47 10 )
4, 47 10 ; 0,133
1, 5 10
x
x x
= =
= =
= =
= =
=
= =
= = =
(14, 0 12, 0)
+ 2
5 4
3
4
5
12, 0 dus [OH ] 10 0, 010 M
[OH ] [NH ] (0, 010)
1, 8 10
[NH ] 0, 010
1, 0 10
0, 01 5, 56
1, 8 10
b
pH
K
x
x
= = =
= = =
= + =
- + 2
3 3
3 0 3
3
5
[CH COO ] [H O ]
(immers [CH COOH] [CH COOH]
[CH COOH] 1, 00
1, 8 10 1, 00 0, 0042
0,0042
ionisatiepercentage = 100% 0, 42%
1, 00
z
x
K
x
= =
= =
=
14
Handleiding Zuur-base
b
39 Eigen antwoord.
8 Zuur-base reacties opstellen
40 a
NH
3
aq
( )
+ H
3
PO
4
aq
( )
NH
4
+
aq
( )
+ H
2
PO
4
-
aq
( )
b
3 3 2
CH COOH OH CH COO H O
+ +
c ( ) ( ) ( ) ( )
2
3 3 2 2
CaCO s 2 H O aq Ca aq 2 H O CO g
+ +
+ + +
d
NaHS s
( )
+ Al H
2
O
( )
6
3+
Na
+
aq
( )
+ H
2
S g
( )
+ AlOH H
2
O
( )
5
2+
(het gas ontwijkt. De evenwichtsreactie zal langzaam afopen naar reachts)
e ( ) ( ) ( )
2
2 2 4 2 2 4
H C O aq 2 OH aq 2 H O C O aq
+ +
41 a ( ) ( )
14 14 3 3 14 14 3 3
NaC H N O S Na aq C H N O S aq
+
+
b C
14
H
14
N
3
O
3
SH (of C
14
H
15
N
3
O
3
S)
c ( ) ( ) ( )
14 14 3 3 3 14 14 3 3 2
C H N O S aq H O aq C H N O SH aq H O
+
+ +
d Bij een lage pH is de [H
3
O
+
] groot. Hoe lager de pH, hoe meer base omgezet zal worden naar het geconjun-
geerde zuur. Bij een lage pH kleurt methyloranje rood. Dit is dus de kleur van het geconjungeerde zuur.
42 In zoutzuur (oplossing van HCl , sterk zuur in water) bevinden zich H
3
O
+
, H
2
O en Cl
-
deeltjes.
In natronloog ( oplossing van NaOH in water) bevinden zich Na
+
en OH
-
deeltjes.
Het sterkste zuur en de sterkste base reageren:
+ -
4
3
[ NH ] [OH ]
[ NH ]
b
K
=
H
3
O
+
aq
( )
+ OH
aq
( )
2 H
2
O l
( )
Om de pH te berekenen van de oplossing moet de [H
3
O
+
] of [OH
-
] bekend zijn.
Aan het begin van de reactie is 50 mL 0,150 molL
-1
= 7,5 mmol H
3
O
+
aanwezig
Aan het begin van de reactie is 60 mL 0,100 molL
-1
= 6,0 mmol OH
-
aanwezig
Na de reactie is er dus nog 7,5 - 6,0 = 1,5 mmol H
3
O
+
aanwezig.
[H
3
O
+
] = 1,5 10
-3
mol /0,110 L = 1,363610
-2
molL
-1
pH = -log [H
3
O
+
] = -log (1,363610
-2
) = 1,87
43 a In de ammonia heerst een evenwicht, het is een zwakke base. Voor de evenwichtsvoorwaarde geldt:
-
5 4
3
[ NH ] [OH ]
= 1, 8 10
[ NH ]
b
K
+
=
[OH
-
] = [NH
4
+
] = 10
-pOH
= 10
-2,50
= 3,1610
-3
molL
-1
( )
2
3
5
3
3,16 10
1, 8 10
[NH ]
b
K
= = [NH
3
]
0
[NH
3
] = 0,67 molL
-1
- + 2
3 3
3 0 3
3
5
[CH COO ] [H O ]
(immers [CH COOH] [CH COOH]
[CH COOH] 0, 01
1, 8 10 0, 01 0, 00042
0,0042
ionisatiepercentage = 100% 4, 2%
0, 01
z
x
K
x
= =
= =
=
15
Handleiding Zuur-base
b Als er een sterk zuur wordt toegevoegd aan de zwak basische oplossing, zal er een evenwichtsverschuiving
plaatsvinden. Allereerst zal een deel van de NH
3
reageren als base met H
3
O
+
uit het zoutzuur in een afo-
pende reactie. Daarna zal een evenwichtssituatie optreden:
NH
3
aq
( )
+ H
3
O
+
aq
( )
NH
4
+
aq
( )
+ H
2
O l
( )
Uit antwoord a blijkt dat de oorspronkelijk ammonia een molariteit had van 0,6666 molL
-1
. In 450 mL van
deze oplossing is: 0,450 L 0,6666 molL
-1
= 0,30 mol NH
3
aanwezig. In 50 mL zoutzuur is 0,050 L 1,00
molL
-1
= 0,05 mol H
3
O
+
aanwezig.
Uit de reactievergelijking blijkt dat er sprake is van een afopende reactie. Er is dus nog 0,30-0,050= 0,25
mol NH
3
aanwezig. Er is dus 0,050 mol NH
4
+
ontstaan.
Er is geen H
3
O
+
meer aanwezig en het volgende evenwicht zal zich instellen:
NH
3
aq
( )
+ H
2
O l
( )
NH
4
+
aq
( )
+ OH
aq
( )
Met deze gegevens moet worden verder gerekend naar het evenwicht dat zal ontstaan.
molL
-1
NH
3
NH
4
+
OH
-
begin 0,25/0,500 = 0,125 0,050/0,500 = 0,025 -
reactie -x +x + x
evenwicht 0,125-x 0,025 + x X
Dit invullen in de evenwichtsvoorwaarde geeft:
5
(0, 025 ) ( )
1, 8 10
(0,125 )
b
x x
K
x
+
= =
Hieruit volgt dat x = 8,96 10
-5
of x = -0,025 (deze heeft geen betekenis, vanwege het teken)
De [OH
-
] = 8,96 10
-5
molL
-1
pOH = -log [OH
-
] = -log(8,96 10
-5
) = 4,05
pH = 14,00- 4,05 = 9,95
9 De zuur-basetitratie
44 a Bij een titratie van een zwak zuur met een sterke base ligt de pH van het equivalentiepunt hoger dan 7. Een
geschikte indicator is bijvoorbeeld fenolftaleen.
b reactievergelijking:
CH
3
COOH + OH
CH
3
COO
+ H
2
O
toegevoegd is: 23,50 10
-3
0,1000 = 2,350 10
-3
mol OH
-
; Dit heeft gereageerd met evenveel mol azijnzuur
dat zich in 10,00 mL bevond; de molariteit van de azijnzuuroplossing is
2, 35010
3
1010
3
= 0, 2350 M
16
Handleiding Zuur-base
45 Een natriumcarbonaat-oplossing bevat de zwakke tweewaardige base carbonaat (CO
3
2-
). De pH zal tijdens een
titratie met zoutzuur dus dalen. Grafek B valt af. Grafek A is een titratiecurve van een sterke base met een
sterk zuur. Ook deze grafek valt af. Omdat het een tweewaardige base betreft, zullen er twee equivalentiepun-
ten in de grafek zichtbaar zijn: Grafek C is de juiste titratiecurve.
46 a
H
3
PO
4
+ 3 OH
PO
4
3
+ 3 H
2
O
b CO
2
vormt opgelost een zuur (H
2
CO
3
). Door uitschudden wordt de CO
2
verwijderd en zal deze de meting
niet meer benvloeden. Er zal dus geen loog reageren met koolzuur.
c Fosfaationen zijn basisch en moeten verwijderd worden, omdat anders het later toegevoegde zoutzuur weer
zal reageren.
d de reactie tijdens titratie:
H
3
O
+
+ OH
2 H
2
O
21,50 mL 0,450 M zoutzuur bevat 21,50 0,450 M = 9,675 mmol H
3
O
+
heeft gereageerd met de overmaat
OH
-
Er was dus een overmaat van 9,675 mmol OH
-
aanwezig in de cola.
e De hoeveelheid natronloog die was toegevoegd aan 25,00 mL cola voor de titratie was: 25,00 mL 0,500M
= 12,50 mmol OH
-
. Er heeft dus 12,50 mmol- 9,675 mmol = 2,825 mmol OH
-
gereageerd. Fosforzuur is
een driewaardig zuur. Er heeft dus 2,825/ 3 = 0,942 mmol H
3
PO
4
gereageerd per 25,00 mL cola.
f Per liter heeft er 0,942 10
-3
mol H
3
PO
4
1000/25,00 = 3,77 10
-3
mol L gereageerd.
[H
3
PO
4
] = 0,942 10
-3
mol 1000/25,00 = 3,77 10
-3
mol L.
47 a berekening [H
3
O
+
] =10
-pH
= 10
-5,00
mol L
-1
b Het aantal mol salicylzuur dat aanwezig is in een tablet is gelijk aan:
-1
0, 865 g
0, 004503 mol citroenzuur
192,1 g L
=
Het aantal mol citroenzuur dat aanwezig is in een tablet is gelijk aan:
-1
0, 865 g
0, 004503 mol citroenzuur
192,1 g L
=
.
Het aantal mol natriumwaterstofcarbonaat dat aanwezig is een tablet is gelijk aan:
-1
0, 851 g
0, 01012 mol natriumwaterstofcarbonaat
84,09 g L
=
.
Salicylzuur is een eenwaardig zuur en reageert 1 : 1 met waterstofcarbonaat. Als al het salicylzuur heeft
gereageerd, is er nog 0,01012- 0,00278= 0,073446 mol natriumwaterstofcarbonaat over dat nog niet heeft
gereageerd.
Citroenzuur is een driewaardig zuur en kan dus 3 H
+
afstaan. Er is 0,00450 mol citroenzuur aanwezig. Dus
het gemiddelde mol H
+
afkomstig per mol citroenzuur is: 0,073446 / 0,0450 = 1,6.
c ze heeft de massa van het met water gevulde bekerglas en de massa van een bruistablet gemeten. Ze heeft
het bruistablet in het bekerglas met water gedaan en gewacht tot de gasontwikkeling ophield. Daarna heeft
ze de massa van het bekerglas, gevuld met de dan ontstane oplossing, gemeten.
d Voorbeelden van juiste antwoorden zijn:
Een tweede bruistablet in minder water laten reageren; de massa-afname is dan groter.
Een tweede bruistablet in meer water laten reageren; de massa-afname is dan kleiner.
Een tweede bruistablet in de oplossing die na de reactie van het eerste tablet is ontstaan, laten reageren; de
massa-afname is dan groter.
K
z
=
[H
3
O
+
] [Az
-
]
[HAz]
= 3, 010
4
[Az
-
]
[HAz]
=
3, 010
4
10
5,00
= 30
[HAz]
[Az
-
]
=
1
30
= 3, 310
2
17
Handleiding Zuur-base
10 Buffers
48 De gewenste pH is 3,80.
pK
z
= 3,75 voor zuur-basepaar HCOOH en HCOO-
pK
z
= 3,82 voor zuur-basepaar Cr(H
2
O)
3+
en CrOH(H
2
O)
5
2+
pK
z
=10,33 voor zuur-basepaar HCO
3
- en CO
3
2-
(let op: de pK
b
= 3,67)
Het meest geschikt is zuur-basepaar a of b. Het nadeel van het gebruik van b is dat oplossingen met
chroom-ionen toxisch zijn en zoveel mogelijk moeten worden vermeden. De voorkeur zal dus uitgaan
naar zuur-basepaar a.
49 a Uit BINAS tabel 49 blijkt dat propaanzuur een pK
z
heeft die 4,86 bedraagt en het dichtst ligt bij de gewens-
te pH-waarde. Het meest geschikte zuur-basepaar is dus propaanzuur- propanoaat.
b De evenwichtsvergelijking die de pH bepaalt is:
CH
3
-CH
2
-COOH + H
2
O H
3
O
+
+ CH
3
-CH
2
-COO
-
De bufferformule is:
-
3 2
3
3 2
[CH -CH -COO ]
[H O]
[CH -CH -COOH]
z
K =
Invullen van de gegevens geeft:
- 5
3 2
5, 20
3 2
[CH -CH -COO ] 1, 4 10
[CH -CH -COOH] 10
=
De verhouding [CH
3
-CH
2
-COO
-
] : [CH
3
-CH
2
-COOH] = 2,22 : 1 (of 1 : 0,45)
c De gewenste molariteit van de buffer is 0,20 M, dus [CH
3
-CH
2
-COO
-
] + [CH
3
-CH
2
-COOH] moet gelijk zijn
aan 0,20 M. De [CH
3
-CH
2
-COO
-
] = 1/( 1+ 0,45) 0,20 = 0,14 mol L
-1
.
d Een liter bufferoplossing moet 0,20 M zijn. Uit opgave c blijkt dat er in een liter buffer dus 0,14 mol van het
zwakke zuur moet zijn omgezet naar de geconjungeerde base.
CH
3
-CH
2
-COOH + OH
-
H
2
O + CH
3
-CH
2
-COO
-
Voor deze omzetting moet dus 0,14 mol natronloog worden toegevoegd. Het aantal mL van de 1,500 M
natronloog oplossing dat moet worden toegevoegd is:
0, 14 mol/ 4,500 = 0,031 L = 31 mL (de reactie in de geconjungeerde base. Dit kan door de toevoeging van
0,14 mol
50 a H
2
PO
4
-
, HPO
4
2-
b De bufferformule luidt:
2-
8 + 4
3 -
2 4
[HPO ]
6, 2 10 [H O ]
[H PO ]
=
Bij pH 7 geldt:
2- 2-
8 7 4 4
- -
2 4 2 4
[HPO ] [HPO ]
6, 2 10 1, 0 10 ; 0, 62
[H PO ] [H PO ]
= =
De verhouding was 1:1 (pH = pK
z
); [H
2
PO
4
-
] = [HPO
4
2-
] = 0,050 M
nieuwe [H
2
PO
4
-
] =
0,1
1, 0 0, 062
1, 62
= M; nieuwe [HPO
4
2-
] =
0,1
0, 62 0, 038
1, 62
= M
H
2
PO
4
-
(mol in 500 mL) HPO
4
2-
(mol in 500 mL)
begin 0,025 0,025
verandering +0,006 -0,006
eind 0,031 0,019
Als de pH tot 7 daalt is 6 mmol HPO
4
2-
omgezet in H
2
PO
4
-
. Hiervoor in 6 mmol H
3
O
+
nodig.
Dit bevindt zich in
3
3
6 10
6 10
1, 0
=
ondergrens omslagtraject: pH = 6,0; dus [H
3
O
+
] = 1,0 10
-6
M
-
8 6
-
2
[Z ]
7, 9 10 1, 0 10
[HZ]
[Z ]
7, 9 10
[HZ]
=
=
bovengrens omslagtraject: : pH = 7,6; dus [H
3
O
+
] = 10
-7,6
= 2,5 10
-8
M
-
8 8
-
[Z ]
7, 9 10 2, 5 10
[HZ]
[Z ]
3, 2
[HZ]
=
=
b
3
8
50 10
100
7, 9 10
; dus
2
8
3
7, 9 10
50 10
x
8 3 5
5
3 3 2
3
5
7, 9 10 50 10 6, 3 10
6, 3 10
1, 3 10 ; 1, 3 10 7, 9 10 ; dus de oplossing is geel
50 10
(of pH = -log(6,3 10 ) 4, 2; dit is lager dan 6,0 dus de oplossing is geel)
x
= =
= <
=
c De concentratie H
3
O
+
-ionen neemt sterk af. Het ionisatie-evenwicht van het zuur HZ verschuift naar rechts.
De concentratie Z
-
zal toenemen en de oplossing zal blauw kleuren.
19
Handleiding Zuur-base
4 Experimenten
mogelijke antwoorden
EXPERIMENT 1 Indicatoren
Benodigdheden per groepje
methyloranje, methylrood, broomthymolblauw en fenolftaleen in druppelfesjes
rekje met 4 reageerbuisjes
spuitfes met demiwater
~20 mL van elk van de volgende oplossingen:
10x verdunde huishoudammonia
Kraanwater
Spa Rood
7-Up
groene zeepoplossing (15 g/L)
schoonmaakazijn
Uitvoering
In plaats van 7-Up kan elke kleurloze citroenlimonade gebruikt worden
De groene zeep lost gemakkelijker op door hem al roerende te verwarmen. In verband met schuimvorming niet laten
koken of te heftig roeren.
Omdat demiwater door het demineraliseren (met een oud flter) vaak een lage pH heeft, kan voor deze proef beter
kraanwater gebruikt worden.
Veiligheid en milieu
Geen bijzonderheden.
Antwoorden op de vragen
1 Afwijkingen in pH worden meestal veroorzaakt door het toevoegen van teveel indicator, het slecht omspoelen
van de buizen en/of het verkeerd afezen van BINAS tabel 52A.
2 In het donkergekleurde cola kun je de kleur van de indicator niet waarnemen.
3 De indicator is zelf ook een zuur of een base. Deze kan zodoende bijdragen aan de concentratie OH
-
of H
3
O
+
.
4 Bekijk het evenwicht van de ionisatie van een indicator in water:
IndH + H
2
O Ind
+ H
3
O
+
Dit evenwicht verschuift naar links als de concentratie H
3
O
+
toeneemt. Bij een lage pH zal een indicator dus
eerder een proton opnemen en bij een hoge pH een proton afstaan.
EXPERIMENT 2 Geleidbaarheid: zwakke en sterke zuren
Benodigdheden
zuiver water
0,1 M NaCl-oplossing
0,1 M zoutzuur
0,1 M azijnzuur
koolstofelektrodes
weerstandsmeter en/of lampje
spanningsbron
pH-meter
Uitvoering
Zorg dat de leerlingen eerst de tabel hebben overgenomen. Hierin kunnen ze hun waarnemingen noteren. Meet
steeds eerst de pH. Voor de geleidbaarheidsmeting volstaat een spanning van 12 V. Probeer de elektrodes op gelijke
afstand te houden: de afstand tussen de elektrodes heeft invloed op de geleidbaarheid. Tijdens de meting worden de
oplossingen gelektrolyseerd: er zullen gassen aan beide elektrodes ontstaan, onder andere chloorgas en waterstof-
gas.
20
Handleiding Zuur-base
Antwoorden op de vragen
1 Elektriciteit is het bewegen van lading. Voor geleiding zijn dus geladen deeltjes nodig die vrij kunnen bewegen.
2 - 4
deeltjesinventarisatie geleidbaarheid
van de oplossing
deeltjes die
elektriciteit
geleiden
pH
A demi water H
2
O geen geen 7
B 0,1 M NaCl-oplossing H
2
O, Na
+
en Cl
-
goed Na
+
en Cl
-
7
C 0,1 M zoutzuur H
2
O, H
3
O
+
en Cl
-
goed H
3
O
+
en Cl
-
1
D 0,1 M azijnzuuroplossing H
2
O, CH
3
COOH, H
3
O
+
en
CH
3
COO
-
matig H
3
O
+
en
CH
3
COO
-
2,4
5 In zuiver water zijn geen geladen deeltjes aanwezig. Zuiver water geleidt dus niet. In oplossing B en C zijn
evenveel geladen deeltjes aanwezig. Deze oplossingen geleiden dus beide goed. Omdat de azijnzuur in oplos-
sing D maar deels geoniseerd is, zijn er wel geladen deeltjes aanwezig, maar niet zo veel. De geleidbaarheid
van oplossing D is daarom matig.
6 Teken de vier oplossingen op microniveau. Zorg dat je tekeningen duidelijk het verschil in geleidbaarheid tus-
sen de verschillende oplossingen verklaren.
7 HCl is een sterk zuur. Het is volledig geoniseerd en de [H
3
O
+
] is dus 0,1 M. Azijnzuur is een zwak zuur.
Slechts een klein deel van de azijnzuurmoleculen is geoniseerd en de [H
3
O
+
] is dus veel lager dan 0,1 M.
EXPERIMENT 3 Zuur-basereacties
Benodigdheden per groepje
10 mL 0,1 M zoutzuur
10 mL 0,1 M natronloog
100 mL kalkwater
calciumcarbonaat
ammoniumchloride
ijzer(III)nitraat
druppelfesje methyloranje
rekje met 4 reageerbuizen
250 mL erlenmeyer
spatel
rietje
Uitvoering
Kalkwater kan worden bereid door 1 gram calciumhydroxide toe te voegen aan 1 L warm demiwater. Zo ontstaat
een verzadigde oplossing (maximale oplosbaarheid: 0,8 g/L). Oplossing af laten koelen en fltreren.
Veiligheid en milieu
Geen bijzonderheden.
Waarnemingen
1 De vaste stof verdwijnt. Er ontstaan belletjes in de oplossing.
2 Aanvankelijk is de oplossing rood. Als alle zoutzuur is opgereageerd, is de oplossing geel van kleur geworden.
3 Na een tijdje blazen ontstaat een witte troebeling in de oplossing.
4 De ammoniumchloride lost op/verdwijnt. Er ontstaat een stinkend gas.
5 Water met methylrood is geel. Toevoeging van een schepje ijzer(III)nitraat doet de oplossing rood kleuren.
Antwoord op de vragen
6 1: ( ) ( ) ( ) ( ) ( )
2
3 3 2 2
CaCO s 2 H O aq Ca aq 2 H O l CO g
+ +
+ + +
2: De pH van zoutzuur is laag (methylrood is rood). Door de reactie met kalk verdwijnen er H
3
O
+
-ionen uit de
oplossing. De pH stijgt hierdoor en als alle zoutzuur op is zal de pH ongeveer 7 zijn. Methylrood kleurt dan
geel.
21
Handleiding Zuur-base
3: Het kalkwater reageert met de koolstofdioxide uit je adem:
(1) ( ) ( ) ( )
2 2 2 3
CO g H O l H CO aq +
(2) ( ) ( ) ( ) ( )
2
2 3 2 3
H CO aq 2 OH aq 2 H O l CO aq
+ +
(3) ( ) ( ) ( )
2 2
3 3
CO aq Ca aq CaCO s
+
+
4: ( ) ( ) ( ) ( )
4 2 3
NH aq OH aq H O l NH g
+
+ +
5: Het gehydrateerde ijzer-ion reageert als een zuur. Hierdoor daalt de pH en kleurt de indicator rood:
Fe H
2
O
( )
6
3+
aq
( )
+ H
2
O l
( )
FeOH H
2
O
( )
5
2+
aq
( )
+ H
3
O
+
aq
( )
EXPERIMENT 4 Salmiak
Benodigdheden:
1 (plexi)glazen buis met een diameter van circa 10 cm en een lengte van 50-70 cm
statief met klemmen
2 finke proppen watten
2 grote bekerglazen
aluminiumfolie
geconcentreerd zoutzuur (38%)
geconcentreerde ammonia (30-35%)
2 grote pincetten
Veiligheid en milieu
Voer de proef uit in de zuurkast. Draag handschoenen. De opstelling kan na de demonstratie een nacht uitdampen in
de zuurkast, waarna hij veilig kan worden opgeruimd.
Uitvoering
Laat de leerlingen eerst vraag 1 beantwoorden. Inventariseer de antwoorden.
Plaats de buis horizontaal in de statiefklem. Giet in een bekerglas een klein laagje zoutzuur en in het andere be-
kerglas een laagje ammonia. Drenk de proppen watten in de oplossingen en plaats ze (liefst) gelijktijdig aan beide
kanten van de buis. Sluit af met aluminiumfolie. Uit de geconcentreerde oplossingen verdampen de gassen HCl en
NH
3
. Na verloop van tijd zal aan de kant van het zoutzuur een witte rook ontstaan: het vaste zout ammoniumchlo-
ride (salmiak). Na verloop van tijd slaat het neer op de bodem van de buis.
Antwoorden op de vragen
1 a ( ) ( ) ( )
3 4
HCl g NH g NH Cl s +
b Je ziet een vaste stof ontstaan: rook.
c Mogelijke antwoorden op plaats: overal, in het midden, boven in de buis etc.
2 Er ontstaat een witte rook. Deze ontstaat duidelijk uit het midden aan de kant van het zoutzuur.
3 De plaats van de rook houdt verband met de diffussiesnelheid van de gasmoleculen: hoe zwaarder, hoe trager.
De molecuulmassa van HCl is groter dan die van ammoniak. Daardoor zijn de ammoniakmoleculen in dezelfde
tijd verder gekomen dan de HCl moleculen. Veel leerlingen zullen de oorzaak zoeken in het niet gelijktijdig
plaatsen van de watten.
EXPERIMENT 5 Titratie van een sterk zuur
Benodigdheden per groepje
50 mL HCl-oplossing van onbekende molariteit (tussen 0,1 en 0,2 M)
10 mL volpipet
250 mL Erlenmeyer
bekerglas
keuze uit meerdere indicatoren
buret
22
Handleiding Zuur-base
100 mL 0,100 M natronloog
spuitfes met demiwater
Veiligheid en milieu
Geen bijzonderheden.
Uitvoering
De volgende basisvaardigheden zouden de leerlingen na dit practicum moeten beheersen:
- het correct vullen van de buret;
- het afezen van de buret in 2 decimalen;
- het hanteren van de volpipet.
Antwoorden op de vragen
1 Anders bevindt zich daar nog een deel van de zoutzuur doe dan niet met de natronloog reageert.
2 De concentratie is nu niet meer belangrijk omdat je de absolute hoeveelheid die zich in de erlenmeyer bevindt
gaat bepalen. Dat die oorspronkelijk in precies 100 mL zat, weten we al, en kunnen we dus gebruiken bij de
berekening. We zijn immers genteresseerd in de concentratie van de oorspronkelijke oplossing, niet in die van
de oplossing in de erlenmeyer.
3 ( ) ( )
3 2
H O aq OH 2 H O aq
+
+
4 Broomthymolblauw: Bij een titratie van een sterk zuur met een sterke base ligt het equivalentiepunt bij pH 7.
pH 7 ligt in het omslagtraject van broomthymolblauw. of
Fenolftaleen: De kleurverandering is goed zichtbaar en bij een titratie van een sterk zuur met een sterke base
kun je ook indicatoren met een omslagtraject dat iets boven of onder pH 7 goed gebruiken, omdat het steile
gedeelte van de titratiecurve zo lang is.
5 Eigen antwoord.
6 in drie of vier signifcante cijfers, afhankelijk van de molariteit van de titreeroplossing
EXPERIMENT 6 Titratie van oxaalzuur
Inleiding
Bij de titratie van een zwak zuur moet het standaardprotocol iets worden aangepast, omdat het equivalentiepunt niet
bij pH 7 ligt. Ook dient rekening te worden gehouden met eventuele meerwaardigheid en de vermoedelijke concen-
tratie van de oplossing: het equivalentiepunt moet niet al na n ml worden bereikt, maar wel voordat de buret leeg
is.
Benodigdheden per groepje
50 mL oxaalzuuroplossing van onbekende molariteit (tussen de 0,2 en 0,5 M)
25 mL volpipet
10 mL volpipet
100 mL maatkolf
250 mL erlenmeyer
bekerglas
keuze uit meerdere indicatoren
trechter
buret
100 mL 0,100 M natronloog
spuitfes met demiwater
Veiligheid en milieu
Geen bijzonderheden.
Uitvoering
De volgende basisvaardigheden zouden de leerlingen na dit practicum moeten beheersen:
- het correct vullen van de buret;
- het afezen van de buret in twee decimalen;
- het hanteren van de volpipet;
- het kiezen van een juiste indicator;
- het maken van een nauwkeurige verdunning.
23
Handleiding Zuur-base
Vragen
1 Oxaalzuur is een tweewaardig zuur. Om 10 mL 0,5 M oxaalzuur te neutraliseren is
2 10 0, 5
0,1
= 100 mL 0,1 M
natronloog nodig. Zoveel zit er niet in de buret.
2 ( ) ( ) ( )
2
2 2 4 2 4 2
H C O aq 2 OH C O aq 2 H O l .
+ +
3 Oxaalzuur is een zwak zuur. Bij de titratie ontstaat een zwakke base. De pH van het equivalentiepunt ligt dan
ook boven de 7. Fenolftaleen is een geschikte indicator.
4 Eigen antwoord.
5 Leerlingen die een verkeerde indicator hebben gebruikt (meestal broomfenolblauw), zullen een signifcant
lagere uitkomst hebben.
EXPERIMENT 7 Bepaling van het watergehalte in soda
Benodigdheden per groepje
huishoudsoda (Na
2
CO
3
xH
2
O)
1,00 M zwavelzuuroplossing
100 mL maatkolf
25 mL volpipet
250 mL erlenmeyer
bekerglas
geschikte indicator
trechter
buret
0,0500 M natronloog
brander
driepoot met gaasje
spuitfes met demiwater
Algemeen
balans
Veiligheid en milieu
Geen bijzonderheden.
Uitvoering
Gebruik verse huishoudsoda. Als de soda te lang open staat, verdampt er teveel water.
Vragen
1 ( ) ( ) ( ) ( )
2- +
3 3 2 2
CO aq + 2 H O aq CO g + 3 H O l
2 Het bruisen van het reactiemengsel wordt veroorzaakt door het ontstaan van kooldioxidegas.
3 Na
+
(aq), H
2
O, H
3
O
+
(aq), SO
4
2-
(aq)
(Eigenlijk HSO
4
-
, maar je mag er voor de berekening gemakshalve vanuit gaan dat zwavelzuur volledig geoni-
seerd is)
4 Door het reactiemengsel te verwarmen, verdwijnt alle koolstofdioxide uit de oplossing. De overmaat zwavel-
zuur is vervolgens het enige zuur dat in de oplossing aanwezig is.
5 ( ) ( ) ( )
+ -
3 2
H O aq + OH aq 2 H O l
6 Het is een titratie van een sterk zuur met een sterke base. Je kunt dus broomfenolblauw gebruiken of fenolftale-
ien.
7
3
aantal mL natronloog 4 0, 0500 aantal mol H O aanwezig in maatkolf
+
=
8
3
25 10 1, 00 antwoord op vraag 14
9 aantal mol Na
2
CO
3
in afgewogen hoeveelheid soda = antwoord op vraag 14; aantal mol Na
2
CO
3
molmas-
sa Na
2
CO
3
= massa NaCO
3
. De rest van de afgewogen massa is dus water. Deze massa delen door de molmassa
van water geeft het aantal mol water.
2 3
aantal mol water
aantal mol Na CO
x = . De waarde van x komt meestal uit tussen de 7
en 10.
24
Handleiding Zuur-base
EXPERIMENT 8 Buffers maken
Benodigdheden per groepje
0,10 M azijnzuuroplossing
0,10 M natriumacetaatoplossing
0,20 M natriumcarbonaat
0,10 M zoutzuur
NaH
2
PO
4
(s) (of KH
2
PO
4
(s))
Na
2
HPO
4
(s) (of K
2
HPO
4
(s))
100 en 200 mL maatcilinders
250 mL erlenmeyers
250 mL maatkolven
Algemeen
balans
pH-meter
Veiligheid en milieu
Geen bijzonderheden.
Uitvoering
Dit practicum leent zich uitstekend voor een competitie element. Zorg ervoor dat de pH-meter goed geijkt is. Even-
tueel kunnen snelle leerlingen de buffercapaciteiten van hun buffers nog testen 1 M natronloog en zoutzuur.
Voorbeelden van goede berekeningen zijn:
I een 0,10 M acetaatbuffer met pH = 5,0
5 -
5 3
3
10 [CH COO ]
1, 8 10
[CH COOH]
= ;
-
3
3
[CH COO ]
1, 8
[CH COOH]
= ;
[CH
3
COO
-
]:[CH
3
COOH] = 1,8:1,0
100
36
2, 8
= ; 36 mL 0,10 M azijnzuuroplossing + 1,8 36 = 64 mL 0,10 M natriumacetaat maakt
100 mL 0,10 M acetaatbuffer met pH 5,0
II een 0,10 M carbonaatbuffer met pH = 9,5
10 2
11 3
3
3,16 10 [CO ]
4, 7 10
[HCO ]
= ;
2
3
3
[CO ]
0,15
[HCO ]
= ; [CO
3
2-
]:[HCO
3
-
] = 0,15:1,0; 1,15 = 100%; Van alle
carbonaat ionen moet
1, 0
100 87%
1,15
= omgezet worden in HCO
3
-
; Door aan 50 mL 0,2 M natriumcarbonaat
oplossing
3
50 10 0, 2
87% 0, 087
0,1
= L 0,1 M zoutzuur toe te voegen verkrijg je 137 mL carbonaatbuffer met
pH 9,5. De molariteit zal
0, 20 0, 05
0,137
= 0,073 M zijn.
III een 0,10 M fosfaatbuffer met pH = 7,0
7 2
8 4
2 4
10 [HPO ]
6, 2 10
[H PO ]
= ;
2
4
2 4
[HPO ]
0, 62
[H PO ]
= ; [HPO
4
2-
]:[H
2
PO
4
-
] = 0,62:1,0; 1,62 = 100%; Van alle (di)
waterstoffosfaationen moet
1, 0
100 62%
1, 62
= H
2
PO
4
-
zijn en 38% HPO
4
2-
; In 100 mL buffer moeten 0,10
0,100 = 0,010 mol (di)waterstoffosfaationen aanwezig zijn. 0,62 0,010 = 0,0062 mol H
2
PO
4
-
; 0,0155
molmassa NaH
2
PO
4
(120,0 u) = 0,744 gram; 0,38 0,010 = 0,0038 mol HPO
4
2-
; 0,0038 molmassa Na
2
HPO
4
(142,0 u) = 0,540 gram; 100 mL 0,1 M fosfaatbuffer met pH 7,0 bereik je door 0,744 gram NaH
2
PO
4
en 0,540
gram Na
2
HPO
4
op te lossen in water tot 100 mL.
25
Handleiding Zuur-base
5 Onderzoek
mogelijke antwoorden
ONDERZOEK 1 Bepalen van de zuurconstante
Geschikte zuren en basen zijn bijvoorbeeld:
natriumfuoride molmassa = 42,00 u K
b
= 1,6 10
-11
natriumacetaat molmassa = 82,03 u K
b
= 5,5 10
-10
acetylsalicylzuur molmassa = 180,16 u K
z
= 3,0 10
-4
melkzuur molmassa = 90,08 u K
z
= 1,4 10
-4
gluconzuur molmassa = 196,16 u K
z
= 2,0 10
-4
ammoniumchloride molmassa = 53,49 u K
z
= 5,6 10
-10
De K
z
/K
b
kan vrij eenvoudig berekend worden uit de pH van een oplossing met een bekende molariteit. Hoe meer
verschillende verdunningen gemeten worden hoe nauwkeuriger de constante bepaald wordt. Eventueel kan een
oplossing van de stof getitreerd worden terwijl de pH nauwkeurig gevolgd wordt. De pH halverwege het equivalen-
tiepunt komt overeen met de pK
z
/pK
b
van de stof.
ONDERZOEK 2 Geschiedenis van de zuur-basechemie
Naast Brnsted/Lowry zouden minimaal Arrhenius en Lewis aan de orde moeten komen.
26
Handleiding Zuur-base
6 Examenvraag
Bookkeeper antwoorden
1 Een juist antwoord kan er als volgt uitzien:
cellulose mer H-bruggen
2 Fe(H
2
O)
6
3+
+ H
2
O FeOH(H
2
O)
5
2+
+ H
3
O
+
3 MgO(s) + 2 H
3
O
+
(aq) Mg
2+
(aq) + 3 H
2
O(l)
4 Het toegevoegde zoutzuur wordt deels geneutraliseerd door de alkalische reserve in het ontzuurde papier. Hoe
groter die reserve, hoe minder zoutzuur er overblijft en hoe minder mL natronloog er dus hoeft worden toege-
voegd voor het equivalentiepunt bereikt is.
5 aantal mL natronloog dat bij de tweede titratie meer is verbruikt: 19,7 16,4 = 3,3 mL
aantal mol H
3
O
+
dat met het MgO uit 1,0 g papier heeft gereageerd: 3,3 10
-3
0,100 = 3,3 10
-4
mol
aantal mol MgO in 1,0 g papier: 3,3 10
-4
/ 2 = 1,65 10
-4
mol
massa MgO in 1,0 g papier: 1,65 10
-4
40,31 = 6,65 10
-3
gram
massapercentage MgO:
3
6, 65 10
100 0, 66
1, 0
= massa%
Conclusie: De alkalische voorraad is groter dan 0,6 massa%.
6 CO
3
2
is een (zwakke) tweewaardige base. MgCO
3
kan dus per mol twee mol H
3
O
+
neutraliseren, evenals een
mol MgO en een mol Mg(OH)
2
. Het aantal mol H
3
O
+
dat geneutraliseerd kan worden, blijft dus gelijk.
C
C
C C
C
O
H
H
O H
O
C
O
H
H
H
H O
H
H
H
H
O
H
H
O
H