Opdracht Bouwen Koolhydraten
Opdracht Bouwen Koolhydraten
Opdracht Bouwen Koolhydraten
Doelstelling
Uitvoering Duur:
Na een korte inleiding worden biomoleculen behorend tot de groep van de koolhydraten gebouwd met
het ball-and-stick model en de eigenschappen ervan worden a.d.h.v. deze modellen besproken. Voor
het bouwen mag de cursus ter ondersteuning gebruikt worden.
Inleiding:
Het gebruikte model is het Ball and Stick model (bol-staafmodel) waarbij de kernen van de atomen en
de bindingsassen respectievelijk door bolletjes en staafjes worden voorgesteld. Dit betekent dat
meervoudige bindingen slechts door één staafje worden voorgesteld.
Ieder element wordt voorgesteld door een andere kleur :
element kleur
koolstof zwart
waterstof wit
zuurstof rood
stikstof blauw
fosfor paars
zwavel geel
De bindingsafstand tussen twee elementen is het gevolg van de grootte van de elementen; grote
elementen kunnen elkaar minder dicht naderen en van de sterkte van de bindingen; meervoudige
bindingen zijn sterker dan enkelvoudige. De schaal van onze modellen is ongeveer : 1cm = 33 10 -12
meter.
Vereenvoudigd geeft dit ongeveer de volgende afstanden voor de volgende bindingen :
3 cm 2,5 cm 2 cm
C-C C=O C-H
C-O O-H
Je dient je eerst even vertrouwd te maken met de verschillende hybridisatietoestanden van koolstof.
Bouw elk van de bovenstaande moleculen en benoem de hybridisatie van de C-atomen in elk
molecule. Noteer de verschillen in ruimtelijke structuur!
Opmerking: de ruimtelijke oriëntatie van de koolwaterstofketen in butaan verschilt sterk van de
koolwaterstofketen in een monosacharide. Butaan komt voor als een lineair ‘zigzag-molecule terwijl
een open vorm van een monosacharide zoals bijvoorbeeld glucose als een opgerold molecule
voorkomt. Kan je verklaren hoe dat komt?
Teken hiervoor eerst een open glucose molecule, aldehyde functie bovenaan en nummer de
koolstofatomen).
Bij het bouwen van een lange koolstofketen met asymmetrische koolstofatomen, wordt de
koolstofketen verticaal gebouwd (oriënteer de keten in een verticaal vlak). Begin te bouwen met
koolstof atoom 1. De bindingen tussen de koolstofatomen staan van u weg georiënteerd in het
verticale vlak. Per koolstofatoom dat hieronder wordt toegevoegd worden de substituenten
onmiddellijk aangebouwd en dit op de bindingsrichtingen die horizontaal staan en naar u zijn gericht
(bij een sp³ hybridisatie). Let bij het bouwen zeer goed op de positie (links versus rechts) van de
substituenten. Als je het volgende koolstofatoom toevoegt oriënteer je de keten in het verticale vlak, je
draait de keten van u weg zodat je het nieuwe koolstofatoom kunt toevoegen met de
bindingsrichtingen voor de subtituenten horizontaal en naar je toe. Deze regels moet je perfect
toepassen aangezien een aantal van de koolstofatomen asymmetrische koolstofatomen zijn (AKA).
Teken eerst de glycosidische binding tussen twee glucosemoleculen waarbij je rekening houdt of je
maltose of cellobiose tekent (wat is het verschil?).
Breng per twee je glucosemolecule samen. Zorg dat je beide een α-D-glucosemolecule hebt. Bouw
maltose en maak aldus een α-1-4 glycosidische binding.
Vervolgens krijg je vier verschillende disachariden. Geef de naam van deze vier dissachariden,
benoem de onderdelen (monosachariden) en via welke glycosidische binding hangen deze moleculen
aan elkaar.
Breng diverse disachariden samen (3), zorg dat ze alle een α-1-4 glycosidische binding hebben, en
hang ze aan elkaar tot een polymeer met uitsluitend α-1-4 glycosidische bindingen.
Welk polymeer heb je nu?
Voer een hydrolytische splitsing uit en maak opnieuw allemaal glucosemoleculen. Zorg dat deze
allemaal β-D-glucosemoleculen zijn.
Hang deze nu aan elkaar (polymerisatie).
Welk polymeer heb je nu?
Breek de moleculen terug af en zorg dat elk zakje de juiste samenstelling heeft.
Carbonyl
(eindstandig)
(niet-eindstandig)
Carboxyl
(geïoniseerd)
(niet-geïoniseerd)
Amino
Thiol (sulfidryl)
Fosfaat
Verwerking Duur:
3. Teken de open en gesloten vorm van glucose, hoeveel A.K.A.'s zijn er in de open vorm?
4. Teken het disacharide sucrose, benoem de bindende monomeren en de binding tussen de twee
monomeren.
7. Wat is het verschil tussen homopolysachariden en heteropolysachariden? Tot welke groep behoren
de hemicellulosen, waar tref je ze voornamelijk aan en waaruit bestaan ze?