Civic Participation in Contentious Politics: The Digital Foreshadowing of Protest 1st Edition Dan Mercea (Auth.)
Civic Participation in Contentious Politics: The Digital Foreshadowing of Protest 1st Edition Dan Mercea (Auth.)
Civic Participation in Contentious Politics: The Digital Foreshadowing of Protest 1st Edition Dan Mercea (Auth.)
https://textbookfull.com/product/politics-protest-and-young-
people-political-participation-and-dissent-in-21st-century-
britain-sarah-pickard/
https://textbookfull.com/product/rethinking-civic-participation-
in-democratic-theory-and-practice-1st-edition-rod-dacombe-auth/
https://textbookfull.com/product/understanding-citizen-
journalism-as-civic-participation-seungahn-nah/
https://textbookfull.com/product/muslim-citizenship-in-liberal-
democracies-civic-and-political-participation-in-the-west-1st-
edition-mario-peucker-auth/
Temporary Camps, Enduring Segregation: The Contentious
Politics of Roma and Migrant Housing Gaja Maestri
https://textbookfull.com/product/temporary-camps-enduring-
segregation-the-contentious-politics-of-roma-and-migrant-housing-
gaja-maestri/
https://textbookfull.com/product/taxation-politics-and-protest-
in-ireland-1662-2016-douglas-kanter/
https://textbookfull.com/product/the-greens-in-british-politics-
protest-anti-austerity-and-the-divided-left-1st-edition-james-
dennison-auth/
https://textbookfull.com/product/the-politics-of-disaster-
management-in-china-institutions-interest-groups-and-social-
participation-1st-edition-gang-chen-auth/
https://textbookfull.com/product/cultures-of-participation-arts-
digital-media-and-cultural-institutions-1st-edition-birgit-
eriksson-editor/
CIVIC
PARTICIPATION
IN CONTENTIOUS
POLITICS
The Digital Foreshadowing
of Protest
Dan Mercea
Civic Participation in Contentious Politics
Dan Mercea
Civic Participation in
Contentious Politics
The Digital Foreshadowing of Protest
Dan Mercea
City University London
London, UK
This book marks the endpoint of a long journey that commenced in the
latter stages of my doctoral degree. Many friends and colleagues have
guided and supported me along the way. I am particularly grateful to
Brian Loader, Frank Webster, Dave Beer, Paul Nixon, Mark Beeson, Joe
Pamphilon, John Scottt, Joanna Redden and Eleftheria Lekakis. Thanks
go also to Ştefania Simion, Luminiţa Dejeu, Eugen David, Roxana
Pencea, Ramona Duminicioiu, Tudor Brădăţan and Stephanie Roth for
the inspiration I drew from their activism and their personal examples of
steadfastness. Closer to the present day, I owe a debt of gratitude to Anne
Kaun for her pointed comments on early versions of some of the chapters
in the book. The anonymous reviewers have equally helped me sharpen
the analysis. Last but not least, I thank my wife, Suzi, for subjecting my
ideas to a critical scrutiny coming from outside my disciplinary area (and
my comfort zone) and matching it with the love and kindness that have
enabled me to complete this project.
Parts of this book have previously been available as journal articles.
In an earlier iteration, Chap. 3 was published as ‘Digital prefigurative
participation: The entwinement of online communication and offline
participation in protest events’ in New Media and Society, 14(1), pp. 151–
167. The argument in Chap. 4 was first introduced in ‘Towards a con-
ceptualization of casual protest participation: Parsing a case from the
Save Rosia Montana campaign’ published in East European Politics and
Societies, 28(2), pp. 386–410. An earlier version of the analysis presented
in Chap. 5 came out in Information, Communication and Society, 16(8),
pp. 1306–1327 and was titled “Probing the implications of Facebook
vii
viii ACKNOWLEDGMENTS
ix
x CONTENTS
Index 227
LIST OF FIGURES
xiii
LIST OF TABLES
xv
xvi LIST OF TABLES
Ouë Gerrit half maar begrijpend, lachte gemaakt mee. Hij had ook
wel gehoord, dat dokter Troost, al jaren weduwnaar, niet één meid
met rust kon laten; dat had ’m Guurt nog pas gezeid.… Mos s’n aige
skoame.… soo’n ouë rot.… Niks voelde ie zich op z’n gemak nog.
—Ajakkes kerel nee! jou eige zake. Jìj.. had laast dat stuk grond
motte neme.… kuikens zijn jullie.… je had al veel eerder van de
Beek motte weg zijn.… zet je hoeke vol aarbeie, dàt is winst.…
Gerrit voelde zich altijd stikbenauwd, als dokter over tuinderij begon,
en over grond. Wel twintig tuinders uit de streek, die hij kende, had
dokter ’r met alderlei aanraadsels op die manier ondergebracht. En
aa’s dokter ’m zoolang ankeek.… was ie nog banger.… dat ie alles
in z’n oogen merken zou van z’n spulle, z’n gannefe.… je wist nooit
wá’ soo’n man an je ooge sien ken.… puur soo’n geleerdhait.…
—Zoo-zoo, nou, zijn jullie kerels, d’ris nog meer land, voor je zoon
Dirk.… ’n prachtig lapje.… van mìjn.… ik hep ’r mooie huisjes bij
gezet.… voor jullie.… twee kamers gelijkvloers.… twee bove.…
zolder.… schuur.… ruim.. maar mooie.… jonge koopies!.… Maar
apropos.… hoe zit ’t met m’n rekening vader! Ik mot nou vange man!
Je weet, nog ’n paar dage,.. of als de aarbeie ’r zijn?
Ouë Gerrit had gevoeld, angstig, dat ’t daar op uitdraaien zou. Daar
had je ’t gedonder al. Wa nou.… Wa-nou! [318]Angstig in z’n stoel
gedrukt keek ie van z’n paarse kousen, naar Troost òp, die met ’t vet
van z’n onderkin speelde, in plooien-wellust.
—Ha.. ha! zeg vader! Kom nou niet met die praatjes.… ken ik
waarachtig àl te goed.… dat is met iedere rekening zoo.… nee
vadertje,.… we zulle nog eens ’n hypotheekie klaarmake … van ’t
lapje achter je huis … bij m’n zwager … Dat kost je van akte opmake
niet veel, ’n vijfentwintig poppies.… jij heb dan vrij spul.… en ik hoef
niet tot de aarbeie te wachte.…
—Moar dokter.… uwes runiweert main!… ikke sit t’r puur in.… de
rekening is te hoog hoho!… ’n gulde per siefiete!.… en
honderdseventig pop.… en nou nog van akte vaif.…
—Wàt?.. ik weet toch, dat je niks hebt.. Soo is ’t goed hoor vader.…
best.… Allons donc! Wat zit je daar nou of je geen tien kan telle.…
Nou.. je wijf zie ik van middag, adieu! adieu! ’t beste hoor!
Ouë Gerrit was langzaam opgesjord van z’n stoel, voelde, dat dokter
’m kwijt wou zijn. Troost had uit de bovengang [319]z’n hoed van den
kapstok gelicht, was Hassel voorgegaan naar beneden.
Wat ezelstom volkje, vrolijkte ’t in ’m. Die denken maar, dat je voor
niets werkt, dat je ’s nachts voor ze klaarstaat, als ’t een er maar
invalt je te laten roepen. Wat zal ik ’m krijgen.
Van alle kanten, uit z’n open rijtuig, groette joviaal-doenerig, dokter
Troost. Met z’n log bebakkebaarden kop, kippig enkelen nakijkend,
deftigde ie door de tuinderswijkjes, in z’n lichtgrijs pak, z’n blank
schittervest, met z’n licht-grijzen hoed, geheel doortrokken van
rustige, rijke zomerweelde, heerschend in z’n stedeke-notabelheid
over allen.
[Inhoud]
IV.
’s Middags zat dokter Troost bij Gerrit, tegenover vrouw Hassel, die
’m wezenloos bestaarde, niet begreep, waarom die man ’r telkens
vragen deed, wat ie van ’r wilde.—Met z’n rug naar ’t raam zat
dokter, zich peinzend wrijvend onder de vetkin, vrouw Hassel vlàk
voor ’m, twee vingers van ’r blauwig doorpeesde stekelhand, in ’r
kwijlmond versabbelend. Haar steekmuts plakte slonzerig scheef op
’r uitfladderend vuil-grijs haar, oogen doften star. Om ’r kwijlmond
groefde in stillen kreun ’n droefnisrek, waar d’r verstand al niet meer
aan mee deed. Soms heél even, flitste ’r angstlicht in de oogappels,
dofte daarna weer haar wezenlooze kijk, erger. Gelig-smoezelig
magerde ’r hals, met ver-uitstekenden beverigen keelkrop. Uit ’n
vies-zwart jak, van boven knooploos afflodderend, propte ’n stuk van
smerigen borstrok òp.— [320]
Dokter Troost bleef ’r stil bekijken, schudde soms even zwak, z’n log
hoofd. Dirk en Piet waren op hun kousen, met wasemende
zweetgezichten de kamer ingeloopen, en Guurt met handen op ’r zij
geoorkruikt, stond naast den dokter. Ouë Gerrit zat beverig en
angstig tegen over Troost. Op tafel bij ’t raam, vonkte uitgeschulpt
karafje met konjak, kristallig, in groen-rooie lichtspatjes, op dofrood
boersch-stug blaadje en deftig-stil ernaast, pronkten wat grove
kelkjes, rustig glanzend in zonschijn.
Dokter keek juist òp naar Guurt, toen ouë Gerrit ’m aanzag, dìe juist
snapte, dat ie z’n meid lievige knikjes gaf.—
—Ja, ja! hm! hm! klonk uit z’n zacht gebrom scherper òp. Ja Hassel,
is in ’n korten tijd zeer, zeer verergerd.… ’n droevig geval, zeer, zéér
droevig. Houd je maar taai, want dat is noodig! En jij Guurt, jij mot
maar de huishouding heelemaal [321]op je neme.. hoor beste meid!
En laat moeder vooral met geen petroleumstel omgaan.… of met
geld.…
—Is dokter hier?.… Ja he? Ik zag juist z’n rijtuig buiten staan.. hm!
moet ’m effe spreeke..—Onder rijkelui’s-keelrumoer, [322]stapte ’n
meneer in, kassier, geldleener en bankman; Stramme, zwager van
Troost.
Hij had zich van z’n stoel met paf geluid, als kraakte z’n zwaar lijf,
opgeheschen. Z’n zwager was niet gaan zitten, stond brutaal rond te
kijken, uitdagend en machtig zich voelend in dat duffige
tuindersgezin. Vlak voor ’t gezicht van Dirk had ie zich neergeplant
zonder excuus, wiebelend op z’n teenen naar hakken, hakken naar
teenen. Blufferig hingen z’n blanke manchetten half z’n mouwen uit,
fijn grijsde z’n zomerpak en onbescheiden loerden z’n oogen achter
gouên lorgnet, met fijn zwart koord vast om z’n hals. Lust voelde ie
om te schateren, toen ouë Hassel, beverig, op ’t stugge boeren-
presenteerblaadje ’n konjakje kwam aanbieden, dat ie joviaal
weigerde. Dokter stond nog wat te bedisselen met Guurt, die fijntjes
lachte.—En òver de hoofden der stille, landlucht uitwasemende
kerels heen, die stonden in één houding, in ’t donker [323]van ’t
vertrekje, sprak meneer Stramme weer z’n zwager aan: of ie klaar
was en meeging. Jaloersch ’n beetje ook, dat Troost de mooie meid
daar vóór hem stond te bekneuteren met zoete woordjes en lievige
stem-lachies.
—Wà’.… wá’?
—Nou, en nou bi’k aife wais hee?.… zei ouë Gerrit plots stug, met ’n
bonk z’n kom op tafel stootend.… hoho! wa nou?.…
—Moar stommeling! sprong Kees inéén woest op, zien jullie dan nie
da die skoelje d’r ’n sloatje van moakt?.… Jullie bin ommers ’n vetje
veur sàin, ’n kalfkoetje.… ’t is netuurlik [325]s’n aigeste oapeteek.…
hai skraift moar roak.… Morrige komp ie t’rug.… skraift ie weer.
Snôf’rjenne.… ik sou sain d’r uuttrappe.…
—Daa’s net, gromde driftig Dirk, daa’s net.… dá’ wai dâ nie docht
hebbe.…
—En hai gaift moar, hai skraift moar, gromde Dirk mee.
—Netuurlik! viel Kees weer in, tut ’t aêre joar.… kraig je je print aa’s
tie tog selfers s’n oapeteek hep … hep tie ommers soo langest aa’s
tie wil.… hai is tog nog de eenigste mi oapeteekie.… is tog
ofskoft!.…
Ouë Gerrit hoorde onrustiger toe, staarde door naar de lucht, wel
voelend dat Kees gelijk had. Maar dat juist maakte ’m woedender.
Want hij kòn, kòn nooit ofte nimmer àf van Troost, zooals ie niet
àfkon van z’n zwager, den notaris. Die hadden ’m in d’r klauwen,
ijzer, ijzervast … Sàin nie allainig, allegoar!.…
—Enne veur wá’ goan je nie nà dokter Zwanke, die hep s’n arme-
rotsooi van gemainte pas an dokter Troost of’rdaan.. dá’ komp
Zwanke!.. verduufeld ’n jonge dokter.. pas ’n poar joar hier, moar ’n
bliksems-rechskoape kerel.… en ook mi’ sonder aige oapeteek.. en
nooit komp ie ’n keer teveul.… je kraigt puur nies niemendal
drankies van sain … en frindelik.. [326]sien je.… gesmaird.. fain..
netjes.… netjes!.… of goàn d’r noa dokter Moas.… se kukkerint.…
nog altaid bestiger aa’s hai.…
—Daa’s net, zei Dirk weer, verbaasd kijkend om Kees’
spreekradheid, hij die anders nooit wat zei.
—Wa’ jai?.… wa’ hai jai d’r mee van noodig? wá’ mo’ jai je bek d’r
in? Van sàin af?.. ke’k dâ! ke’k dâ?.… Si’k nie an sàin
vastspaikert.… netoaris is hèms swager.… die kraigt.… seker paa’s
’n joar sain losgeld?.… nooit nog ’n sint afdoan.… die hep al main
pachtaktes, main koopaktes.… nooit hep ie die main wille afstoan.…
die hep main hiepeteek! aa’s ’k van Troost noar Zwanke goan.…
stuurt ie main rekening tuus.… Die hooge goàste.… sitte t’met
allegoar an malkoar vast.… hoho! viere en vaife en nie g’nog!.. daa’s
één klus.… sel ’k moar segge.… enne al wa dokter sait komp ’r
deur.… woar je komp.… sit ie in.… en s’n swoager is d’r wethouër.…
rechterhand van burgemeester.… aa’s je an d’een komp.… bran je
d’aêr.… hu! hu! viere en vaife en nie genog.… sullie hewwe main
vast.… vàst!.… stikkevàst.… aa’s ik main roer.… stoan ’k op
stroat!.…
[Inhoud]
ELFDE HOOFDSTUK.
Met wilden schrik in z’n oogen kwam ouë Gerrit ’n paar dagen later
op ’t land, achter z’n huis uit, op Dirk en Piet àf die tusschen de
boonen schoffelden. Kees hurkte op ’t paadje, met z’n groote
handen snel tusschen het sierfijn uitgeknipt wortelenloof, wiedend.
Z’n stem beefde. Meer kon ie niet uitbrengen van ontroering, keek ie
pal in verbaasde oogen van Dirk.
—Wà hoek, vroeg Piet suffig na, die al broeide in de warme zon, en
kreukeltjes trok in z’n gezicht, als om beter te verstaan.
Nou saie sullie niks, om Kees.… moar ’t sou komme.… Jesis! da’
skeulde sain t’met ’n poar honderd pop!.… dà was nie bai te
rooie!.… nooit nie.… nooit nie!.… Hoho! die kerels.… dà kaike noar
sàin.… Ja nou, da’ voelde ie.… sullie hadde dokter ook sproke.…
die hep ook sien.… en sain waif.… en Guurt.… en alderlai
volk!.….…..
Angst, zware angst, klauterde weer naar z’n strot. Van de heele vrije
lucht om ’m, kon ie nog maar heel kleine teugjes inademen. Rond
z’n keel, schroefde benauwing; lichter luchthaaltjes gingen er nog
net even door, met moeite, als of ie stikken moest.—De
manschappen waren langzaam weer aan ’t werk gegaan. Met groote
passen liep ouë Gerrit tusschen de regels en bedden in. Bij de put
op ’t erf, zag ie vrouw Hassel staan, met kousen in ’r handen. Haar
grauw-suf gezicht maakte ’m woedend.… Dat waif was z’n armoe.…
en dá’ die vervloekte Kees op ’t land werkte; ongeluk lai op ’t huis!.…
Dá’ waif kostte sain geld.… En sai.… sai.… sai hep sien s’n
spulle.… dà’ loeder!.… da’ loeder.… nou sou die ’r de kop kenne
splaite.… aa’s tie moar mocht!.… mi’ de skoffel op ’r pins hakke.…
want sai hep loert.… sai hep f’rteld.…
Dirk en Piet keken naar de driftstappen van den Ouë. Nooit hadden
ze ’m zoo bleek en woest-vertrokken van gezicht gezien, bij ’n oogst-
tegenvaller.
—Nou Ouë.… wá’ hai je? Je sien puur ’n laik! hou je kalm! aa’s ’t
eene teuge loopt, loopt miskien vaif mee, goeiigde Dirk.