bedgenoot

Dutch

Alternative forms

• beddegenoot (archaic)

Etymology

Compound of bed +‎ genoot (“fellow”).

Pronunciation

• IPA^(key): /ˈbɛt.xəˌnoːt/

• Audio:

  (file)

• Hyphenation: bed‧ge‧noot

Noun

bedgenoot m (plural bedgenoten, diminutive bedgenootje n)

1. (literally) a bedfellow, bedmate; one of several persons sharing a bed

   Ik was verrast om te ontdekken dat mijn kamergenoot ook mijn bedgenoot zou zijn tijdens de reis. ― I was surprised to find out my roommate would also be my bedfellow during the trip.

   Het was even wennen om een bedgenoot te hebben. ― It took some getting used to having a bedmate.

   Tijdens het kamp waren we met drie bedgenoten in een bed. ― During the camp, we were three bedfellows in one bed.

2. (figuratively) a sex partner, someone with whom one has sex

   Slechte bedgenoten blijven moeilijk hechte echtgenoten

   Poor sex partners have it hard to remain good spouses