opleggen

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

op + leggen

Pronunciation

[edit]
  • Audio:(file)

Verb

[edit]

opleggen

  1. to put on
  2. to impose
    Levenslange gevangenisstraf is in de meeste landen die de doodstraf niet kennen de hoogste straf die door een rechtbank kan worden opgelegd.[1] — In most countries where the death sentence is not recognized, a life sentence is the maximum sentence that can be imposed by a court of law.

Conjugation

[edit]
Conjugation of opleggen (weak, separable)
infinitive opleggen
past singular legde op
past participle opgelegd
infinitive opleggen
gerund opleggen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular leg op legde op opleg oplegde
2nd person sing. (jij) legt op, leg op2 legde op oplegt oplegde
2nd person sing. (u) legt op legde op oplegt oplegde
2nd person sing. (gij) legt op legde op oplegt oplegde
3rd person singular legt op legde op oplegt oplegde
plural leggen op legden op opleggen oplegden
subjunctive sing.1 legge op legde op oplegge oplegde
subjunctive plur.1 leggen op legden op opleggen oplegden
imperative sing. leg op
imperative plur.1 legt op
participles opleggend opgelegd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Anagrams

[edit]