smoes
Uiterlijk
- smoes
- Herkomst: Jiddisj
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | smoes | smoezen |
verkleinwoord | smoesje | smoesjes |
- (Jiddisch-Hebreeuws) praatje, uitvlucht, verzinsel als uitvlucht, voorwendsel [2] [3]
- turfkluit [4] [5]
vervoeging van |
---|
smoezen |
smoes
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van smoezen
- Ik smoes.
- gebiedende wijs van smoezen
- Smoes!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van smoezen
- Smoes je?
- Het woord smoes staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "smoes" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Jiddisch-Hebreeuws in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %