Naar inhoud springen

afhalen

Uit WikiWoordenboek
  • af·ha·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afhalen
haalde af
afgehaald
zwak -d volledig

afhalen

  1. overgankelijk goederen die klaargelegd zijn in bezit komen nemen
    • Je kunt daar nasi of bami afhalen. 
  2. door trekken van iets anders ontdoen
    • Je moet er eerst de beschermfolie afhalen voordat je de oven kunt gebruiken 
  3. (kookkunst) het verwijderen van de draad bij peulvruchten (en dan nog vooral bij sperziebonen)
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]


afhalen

  1. afhalen, ophalen


afhalen

  1. afhalen, ophalen