afvise
Uiterlijk
- af·vi·se
Naar frequentie | 6862 |
---|
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afvise |
afviser |
afviste |
afvist |
volledig |
afvise
- afwijzen
- terugwijzen (bijv. asylsøgere)
- afkeuren, laken
- (figuurlijk) afwijzen (bijv. een afwijzende houding hebben)
- beletten in te dringen, blokkeren (bijv. in geval van regen)
- [2]: benægte
- [1-4]: afvisning
- [1]: kategorisk afvise
categorisch afwijzen
- afvise in: Det Danske Sprog- og LitteraturselskabDen Dankse Ordbog op website:ordnet.dk