buitenbeentje
Uiterlijk
- bui·ten·been·tje
- In de betekenis van ‘iem. die zich van de leden van een groep onderscheidt’ voor het eerst aangetroffen in 1859 [1]
- onregelmatig gevormd van het woord 'buitenbeens'
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ||
verkleinwoord | buitenbeentje | buitenbeentjes |
het buitenbeentje o dim. tant.
- iemand die vanwege zijn uiterlijk, denkbeelden of gedrag afwijkt van zijn naaste omgeving. Veelal gaat het om de familiaire omgeving.
- een bastaard, omdat hij of zij is verwekt buiten de benen van de echtgenote van verwekker. Men gebruikte de uitdrukking binnenbeens gaan voor echtelijke trouw en buitenbeens gaan voor vreemdgaan.
- een deel van een mes waardoor men gelijkmatige plakken kan snijden
- [1] verschoppeling
- Het woord buitenbeentje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "buitenbeentje" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "buitenbeentje" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be