Naar inhoud springen

centre

Uit WikiWoordenboek
enkelvoud meervoud
centre centres

centre

  1. (Brits-, Iers-, Canadees-, Australisch- en Nieuw-Zeelands-Engels) centrum, midden
    «He did not even try to park in the centre of the city.»
    Hij probeerde niet eens om in het midden van de stad te parkeren.
  2. (Brits-, Iers-, Canadees-, Australisch- en Nieuw-Zeelands-Engels) centrum, instituut
    «He was on his way to a centre for cancer research.»
    Hij was op weg naar een centrum voor kankeronderzoek.


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  centre     le centre     centres     les centres  

centre m

  1. centrum
vervoeging van
centrer

centre

  1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van centrer
  2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van centrer
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van centrer




vervoeging van
centrar

centre

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van centrar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van centrar
  3. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van centrar