dikdoener
Uiterlijk
- dik·doe·ner
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dikdoener | dikdoeners |
verkleinwoord |
de dikdoener m
- iemand die doet alsof hij heel belangrijk is
- snoever, pocher, opschepper, praatjesmaker, bluffer, patser, windbuil, protser, patjepeeër, druktemaker
- Het woord dikdoener staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dikdoener" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
81 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ dikdoener op website: Etymologiebank.nl
- ↑ NRC Juurd Eijsvoogel 13 maart 2017
- ↑ Maarten Toonder; Het platmaken
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be