dubieus
Uiterlijk
- du·bi·eus
- In de betekenis van ‘twijfelachtig’ voor het eerst aangetroffen in 1562 [1]
- Afgeleid van het Latijnse woord dubiosus (van dubium ("twijfel")) met het achtervoegsel -eus.[2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | dubieus | dubieuzer | dubieust |
verbogen | dubieuze | dubieuzere | dubieuste |
partitief | dubieus | dubieuzers | - |
dubieus
- twijfelachtig
- Een dubieus argument, een dubieuze stelling.
- Het woord dubieus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dubieus" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "dubieus" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be