flexibel
Uiterlijk
- flexi·bel
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | flexibel | flexibeler | flexibelst |
verbogen | flexibele | flexibelere | flexibelste |
partitief | flexibels | flexibelers | - |
flexibel
- het vermogen hebbend gebogen te worden
- Dit stuk rubber maakt een flexibele verbinding mogelijk tussen beide delen van het toestel.
- overdrachtelijk: bereid zich aan te passen
- Het was aan haar flexibele opstelling te danken dat de onderhandelingen niet afbraken.
- ▸ Ik wilde flexibeler in het leven staan en zag in dat ik thuis daardoor een veel aangenamere partner en collega zou worden.[3]
1. het vermogen hebbend gebogen te worden
- Het woord flexibel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "flexibel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "flexibel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ flexibel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be