geraak
Uiterlijk
- ge·raak
vervoeging van |
---|
geraken |
geraak
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van geraken
- Ik geraak.
- gebiedende wijs van geraken
- Geraak!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van geraken
- Geraak je?
- Het woord geraak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.