Naar inhoud springen

immigrant

Uit WikiWoordenboek
  • im·mi·grant
enkelvoud meervoud
naamwoord immigrant immigranten
verkleinwoord immigrantje immigrantjes

de immigrantm

  1. iemand die zich in een voor hem nieuw land vestigt of recentelijk heeft gevestigd, een inkomend landverhuizer
     Vilhelm Moberg had het derde en laatste deel uitgebracht van zijn serie over emigranten die immigranten werden, De kolonisten.[2]
      Neen, mijn Heer! ik ben geen Emigrant, maar een Immigrant, (dit is iemand die onder de menschen rond wandeld).[3]
97 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]
  1. immigrant op website: Etymologiebank.nl
  2. Bronlink Weblink bron
    Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044632767
  3. Bronlink Weblink bron
    Jung, J.H.
    “De graauwe man. Een volks-schrift.” (1799), Henricus van Otterloo, Utrecht, p. 11
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


immigrant

  1. tegenwoordig deelwoord (participe présent) van immigrer

immigrant

  1. van migranten, betrekking hebbend op migranten, migranten-

immigrant m

  1. landverhuizer, immigrant