kantwerk
Uiterlijk
- kant·werk
- [1] samenstelling van kant zn en werk zn [1]
- [2] naamwoord van handeling van kantwerken
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kantwerk | kantwerken |
verkleinwoord | kantwerkje | kantwerkjes |
het kantwerk o
- (materiaalkunde), (kleding) licht, in patronen opengewerkt weefsel, vaak gebruikt als versiering van randen
- vervaardiging van licht, in patronen opengewerkt weefsel
- iets dat veel lijkt op kant maar gemaakt is van een ander materiaal
- ▸ Ik liep langs gevels die waren voorzien van kantwerk van marmer.[2]
vervoeging van |
---|
kantwerken |
kantwerk
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kantwerken
- Ik kantwerk.
- gebiedende wijs van kantwerken
- Kantwerk!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kantwerken
- Kantwerk je?
- Het woord kantwerk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kantwerk" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 23
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 of 3 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Materiaalkunde in het Nederlands
- Kleding in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 95 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %