neergang
Uiterlijk
- neer·gang
- van Middelnederlands nederganc, naamwoord van handeling van neergaan, op te vatten als samenstelling van neer bw en gang zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | neergang | neergangen |
verkleinwoord |
de neergang m
- het naar beneden gaan
- (figuurlijk) het minder worden, het afgaan
- Maar is de bron van het probleem niet dat miljoenen mensen wereldwijd ervan dromen om vroeg of laat Venetië te bezoeken? ‘Venetië is uniek in de wereld, het is een mirakel van menselijk vernuft, zoals de piramiden’, zegt Matteo Secchi. Hij laat zien hoe zijn haar op zijn armen overeind komt terwijl hij erover praat: ‘Venetië is een legende. Maar ik ween wanneer ik de neergang van mijn stad zie. We moeten een oplossing vinden. Iedereen is welkom hier, maar niet allemaal op hetzelfde moment.’ [2]
- De neergang in inkomsten was al jaren geleden te voorspellen, zegt Bert Scholtens, hoogleraar Duurzame economie aan de Rijksuniversiteit Groningen. "Helaas zijn de aardgasbaten al die jaren nauwelijks gebruikt om zorg te dragen voor alternatieve energiebronnen, of om nieuwe verdiencapaciteit op te bouwen. Onze beleidsmakers zijn herhaaldelijk op dit probleem gewezen, maar hebben nooit gekozen voor een fundamentele koerswijziging."[3]
- [1] ondergang, val
- [2] achteruitgang, aftakeling, regressie, val, verval, daling, ondergang, verdwijning, devolutie
2. (figuurlijk) het minder worden, het afgaan
- Het woord neergang staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "neergang" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Standaard 19 augustus 2017
- ↑ Tubantia Peter Groenendijk 26 april 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be