omhullen
Uiterlijk
- om·hul·len
- samenstelling van om en hullen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
omhullen |
omhulde |
omhuld |
zwak -d | volledig |
omhullen
- overgankelijk rondom met een laag bedekken
- Hij moest zijn schouders en benen omhullen met een lap stof voordat hij de tempel mocht betreden.
- wederkerend zich ~: zichzelf rondom bedekken
- De rups omhulde zich met een cocon van gesponnen zijde.
- Het woord omhullen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "omhullen" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Onscheidbaar werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Wederkerend werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 97 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %