slur
Uiterlijk
- Van Middelengels slore. Mogelijk cognaat met Middelnederlands sloren, Nederlands sloor en sleuren, Middelnederduits sluren, Deens sløre , Noors sløra.[1]
enkelvoud | meervoud |
---|---|
slur | slurs |
slur
- gebrabbel, gemompel
- slordig schrift, gekrabbel
- belediging, verdachtmaking
- bezoedeling, smet [2], schandvlek
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to slur |
he/she/it | slurs |
verleden tijd | slurred |
voltooid deelwoord |
slurred |
onvoltooid deelwoord |
slurring |
gebiedende wijs | slur |
slur
- onovergankelijk, overgankelijk onduidelijk spreken, brabbelen, mompelen, monkelen [2]
- onovergankelijk, overgankelijk onduidelijk schrijven, krabbelen
- onovergankelijk, overgankelijk, (muziek) legato spelen of zingen
- overgankelijk veronachtzamen