snug
Uiterlijk
enkelvoud | meervoud |
---|---|
snug | snugs |
snug
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to snug |
he/she/it | snugs |
verleden tijd | snug |
voltooid deelwoord |
snug |
onvoltooid deelwoord |
snugging |
gebiedende wijs | snug |
snug
- overgankelijk in orde maken, netjes maken
- overgankelijk opbergen, wegbergen
snug
- behaaglijk, gezellig, knus
- (v. ruimtes) goed ingericht
- bevredigend, naar wens
- netjes, opgeruimd
- goed passend
- (scheepvaart) zeewaardig