Reactiekinetiek VWO
Reactiekinetiek VWO
Reactiekinetiek VWO
nl/onderwerpen-vwo
Inhoud
Reactie-energie (bovenbouw) .....................................................................................................................2
Reactiesnelheid (bovenbouw) .....................................................................................................................3
Reactiemechanismen (bovenbouw) ...........................................................................................................8
Evenwicht (bovenbouw) ............................................................................................................................ 15
Oplosbaarheidsproduct............................................................................................................................. 20
Opgave 1 Zilveroxide
Als je zilveroxide met in water opgelost ammoniak laat reageren, kunnen zilvernitride, Ag 3N (s) en wa-
ter ontstaan. Hierbij daalt de temperatuur van de oplossing.
1 Geef de vergelijking van deze reactie.
2 Leg uit of de reactie van zilveroxide met ammoniak endotherm of exotherm is.
Zilvernitride is een uiterst instabiele stof. Het kan al bij de minste aanraking ontleden in zilver en stik-
stof. Als zilvernitride ontleedt, kan een explosie, een snelle exotherme reactie plaatsvinden.
3 Geef de vergelijking van de ontledingsreactie van zilvernitride.
4 Geef het energiediagram dat in overeenstemming is met de hierboven vermelde gegevens.
5 Geef een verklaring voor het energiediagram van 4.
Opgave 2 Warmtekussen
Gekristalliseerd natriumacetaat heeft de verhoudingsformule NaCH 3COO·3H2O. Het kristalliseren van
natriumacetaat is een exotherm proces. Van deze eigenschap word gebruik gemaakt in een zoge-
noemd warmtekussen. Een warmtekussen is een plastic zakje dat gevuld is met een zeer geconcen-
treerde oplossing van natriumacetaat in water. Op het moment dat aan de oplossing heftig wordt ge-
schud, ontstaat gekristalliseerd natriumacetaat. Hierbij komt een hoeveelheid warmte.
1 Geef het ontstaan van gekristalliseerd natriumacetaat uit een natriumacetaatoplossing in een vergelij-
king weer.
2 Geef het kristallisatieproces in een energiediagram weer. Geef hierin de energieverandering (∆E) aan
met een pijl.
Het warmtekussen bevat 80 gram natriumacetaatoplossing. De oplossing bestaat uit 40 gram natrium-
acetaat en 40 gram water. Na kristallisatie is 0,30 mol gekristalliseerd natriumacetaat ontstaan. Daar-
naast is een kleine hoeveelheid verzadigde natriumacetaatoplossing overgebleven.
3 Ga door berekening na hoeveel gram vloeibaar water er na kristallisatie is overgebleven
Bij het kristallisatieproces komt per mol gekristalliseerd natriumacetaat 1,97∙104 J vrij. Om een gram
van het mengsel een graad in temperatuur te laten stijgen is 3,1 J nodig.
4 Bereken de maximale temperatuurstijging in oC van het warmtekussen.
Opgave 3 Koolstof
Koolstof komt in verschillende vormen voor. Eén van die vormen is diamant. Diamant is de hardste
stof die bekend is. Die hardheid hangt samen met het kristalrooster van diamant.
1 Geef de naam van het bindingstype dat er in diamant de oorzaak van is dat de deeltjes in het kristal-
rooster sterk aan elkaar gebonden zijn.
2 Beschrijf de ruimtelijke ordening van de deeltjes in het kristalrooster van diamant.
Diamant is een niet stabiele vorm van koolstof. Diamant kan door middel van een exotherme reactie
overgaan in grafiet:
C(s)diamant → C(s)grafiet
Bij verhitting van diamant in een stikstofatmosfeer tot een temperatuur boven 2000 K wordt diamant
binnen korte tijd omgezet in grafiet. Bij kamertemperatuur blijkt diamant, ook na jaren, niet over te
gaan, in grafiet.
3 Schets van de omzetting van diamant in grafiet een energiediagram en geef aan de hand daarvan aan
hoe het komt dat diamant bij kamertemperatuur niet wordt omgezet in grafiet.
Bianca bedenkt dat ze de proef ook kan uitvoeren door de massa-afname van het reactievat met in-
houd te bepalen. Ze plaatst een bekerglas met 200 mL 2 M zoutzuur (een overmaat) op een balans en
zet de balans op nul. Vervolgens brengt ze op tijdstip t = 0 minuten haar schelp in het bekerglas met
zoutzuur. Er treedt een reactie op, die als volgt kan worden weergegeven:
CaCO3(s) + 2 H+(aq) H2O(l) + CO2(g) + Ca2+(aq)
Bianca noteert iedere minuut de massa die de balans aangeeft. Van haar resultaten maakt ze een dia-
gram dat er als volgt uitziet:
Opgave 4 Broomvorming
Men lost een bepaalde hoeveelheid kaliumbromide op in water. Aan de oplossing voegt men onder
goed roeren een overmaat verdund zwavelzuur toe. daarna een overmaat waterstofperoxide-oplos-
sing. De volgende redoxreactie treedt op:2 H+ + H2O2 + 2Br¯ → Br2 +2H2O
1 Welk deeltje is in de bovenstaande reactie de oxidator en welk de reductor?
2 Leg uit hoe je aan je antwoord bent gekomen.
Van het moment af dat men de overmaat waterstofperoxide-oplossing heeft toegevoegd meet men de
concentratie van Br2 in de oplossing. Men krijgt onderstaand diagram.
Bij de beantwoording van de volgende vragen mag worden aangenomen dat waterstofperoxide niet
ontleedt en dat broom niet verdampt.
3 Teken in het diagram hoe de concentratie van H2O2 verandert.
De beginconcentratie van H2O2 is aangegeven door het punt A.
4 Teken in het diagram ook hoe de concentratie van Br¯ verandert.
5 Teken in het diagram hoe de concentratie van Br2 zou veranderen als met dezelfde beginconcentratie
de temperatuur hoger zou zijn.
5 Schets in figuur 2 het verloop van de reactiesnelheid als functie van de tijd voor het geval de proef,
onder overigens gelijkblijvende omstandigheden wordt uitgevoerd bij een hogere temperatuur. Licht je
tekening toe.
6
s(x 10-6 mol L-1s-1
0
0 1 2 3 4 5 6
[I-](x 10-2 mol L-1)
4 Leg uit dat uit deze grafiek volgt dat voor de reactiesnelheid s geldt: s = constante x [I‒]
Bij de proeven met een variabele persulfaatconcentratie en een constante jodideconcentratie werd de
onderstaande grafiek verkregen.
4
s(x 10-6 mol L-1s-1)
0
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9
[S2O82-](x 10-2 L-1)
Reactiemechanismen (bovenbouw) dit hoofdstuk bevat ook enkele bruikbare opgaven: 1,2,14,15)
Opgave 1 De reactie A + B C + D
De reactiesnelheid van de reactie A + B C + D kan worden gedefinieerd als s = k[A][B] of s = k[A].
1 Beschrijf mogelijke reactiemechanismen die voldoen aan deze snelheidsvergelijkingen.
Voor de reactie 2 A + 2 B C + D is s = k[A]2[B].
2 Geef twee mogelijke mechanismen voor deze reactie waarbij alleen maar gebruik wordt gemaakt van
unimoleculaire en bimoleculaire stappen.
Opgave 2 2-broom-2-methylpropaan
Bij de reactie van 2-broom-2-methylpropaan met OH‒ ontstaat 2-methylpropaan-2-ol en Br ‒. De reac-
tievergelijking luidt als volgt:
CH3 CH3
H3C C Br + OH- H3C C OH + Br-
CH3 CH3
De snelheid van deze reactie is in een serie experimenten onderzocht, waarbij de concentraties van
(CH3)3CBr of OH- steeds zijn gevarieerd. De reactiesnelheden zijn bepaald door aan het begin van elk
1 Leg aan de hand van deze meetresultaten uit hoe groot de orde van deze reactie is.
2 Schrijf de snelheidsvergelijking voor deze reactie op en bereken met behulp daarvan de grootte van
de reactiesnelheidsconstante k.
Opgave 4 1-chloorbutaan
De verbinding 1-chloorbutaan wordt met loog verwarmd.
1 Volgens welk(e) mechanisme(n) zal (zullen) die reactie(s) verlopen?
2 Welke verbindingen zullen er ontstaan?
Opgave 5 Reactietypen
1 Volgens welke reactietypen verlopen de volgende reacties:
(1) H3C C I + OH H2C CH2 + H2O + I
H2
+
Br NH3 Br
(H2O)
(2) H3C C CH3 + NH3 H3C C CH3
CH3 CH3
+
H
(3) H3C C OH H2C CH2 + H2O
H2 180 0
2 Geef de mechanismen van bovenstaande reacties.
2 O
H H
H3C C C C O C C C CH3
H2 H2 H2
CH3 CH3
3 O O
H H
H3C C O C C C C O C CH3
H2 H2
CH3 CH3
H H
H3C C CH3 + OH- H3C C CH3 + Br- (reactie 1)
Br OH
De snelheid van een reactie kan worden gedefinieerd als de afname van de concentratie van een
uitgangsstof per tijdseenheid of als de toename van de concentratie van een reactieproduct per
tijdseenheid.
Bij reactie 1 kiest men als definitie de toename van de concentratie van propaan-2-ol per tijdseenheid.
In een oplossing van 2-broompropaan en natriumhydroxide treedt naast reactie 1 een reactie op
waarbij uit 2-broompropaan propeen ontstaat (reactie 2).
1 Geef de vergelijking van reactie 2 in structuurformules.
2 Leg uit of, gezien het optreden van reactie 2, de snelheid van reactie 1 gedefinieerd kan worden als de
afname van [OH‒] per tijdseenheid.
Voor de vorming van alkanolen uit broomalkanen in basisch milieu zijn twee mogelijke mechanismen
opgesteld.
Mechanisme I: een hydroxide-ion hecht zich aan een molecuul broomalkaan, en wel aan het
koolstofatoom waaraan het broomatoom gebonden is; tegelijkertijd wordt een
bromide-ion afgesplitst.
H H
OH- + H C H H C H + Br-
Br OH
Mechanisme II: eerst splitst een molecuul broomalkaan zich in een bromide-ion en een positief
geladen alkylgroep (carboniumion of carbokation); daarna hecht zich een hydroxide-
ion aan deze positieve alkylgroep.
H H H H
+ +
H C H H C H + Br- OH- + H C H H C H
Br OH
Het resultaat van deze proven leidt tot de veronderstelling dat bij reactie 1 zowel mechanisme I als
mechanisme II een rol speelt.
4 Leg dit uit aan de hand van het resultaat van deze proeven. het vervolg van deze opgave is niet voor 4V.
Reacties zoals reactie 1 gaan in de meeste gevallen gepaard met een verandering in de ruimtelijke
bouw van de moleculen.
Als zo’n reactie volgens mechanisme I verloopt, zullen de groepen rondom het koolstofatoom waaraan
de reactie plaatsvindt “omklappen”. De moleculen van het reactieproduct krijgen daardoor een
“configuratie” die tegengesteld is aan die van de moleculen van de uitgangsstof:
H H
H H
OH - + C Br HO C + Br
H H
In dit soort tekeningen stelt een streepje een binding voor in het vlak van tekening; - - - - - en
Br Br
stellen bindingen voor die respectievelijk naar achteren en naar voren gericht zijn.
Bij reacties die volgens mechanisme II verlopen, heeft de helft van de moleculen van het
reactieproduct een configuratie die tegengesteld is aan die van de moleculen van de uitgangsstof.
Men neemt daarom aan dat de tussentijds gevormde positief geladen ionen een vlakke structuur
bezitten:
H H H
H +
C Br C + Br
H
H
HO CH3
H
C C
H
H3C Br
Deze stereo-isomeer is optisch actief. Na afloop van de reactie van bovengenoemde stereo-isomeer
van 3-broombutaan-2-ol met OH– wordt geen optische activiteit waargenomen.
6 Leg uit of het verdwijnen van de optische activiteit bij deze reactie verklaard kan worden met behulp
van de configuratieverandering volgens mechanisme I.
7 Leg uit of het verdwijnen van de optische activiteit bij deze reactie verklaard kan worden met behulp
van de configuratieverandering volgens mechanisme II.
Johan bekijkt aan de hand van deze gegevens wat de orde is van de reactie. Hij reali-
seert zich dat er de volgende mogelijkheden zijn:
a. Reactiemechanisme I is hier juist.
b. Reactiemechanisme II is hier juist.
c. Beide reactiemechanismen treden tegelijkertijd op.
4 Leg uit welke van deze mogelijkheden a, b of c bij deze reactie van toepassing is.
Opgave 16 Ethanal
Een molecuul ethanal kan onder invloed van OH‒ ionen adderen aan een tweede mo-
lecuul ethanal, waarbij 3-hydroxybutanal wordt gevormd:
O OH O
2 H3C C H H3CC C C H
H H2
Dit type reactie waarbij additie plaatsvindt aan de C=O groep wordt wel aldoladditie
genoemd.
Voor deze reactie is het volgende mechanisme opgesteld.
Stap 1: In een molecuul ethanal wordt van het C atoom naast de C=O groep door een
OH- ion een H+ ion verwijderd:
O O
Evenwicht (bovenbouw)
Opgave 7 Hemoglobine
Hemoglobine (Hb) in het bloed kan zuurstof opnemen, waarbij oxyhemoglobine (HbO 2) ontstaat. In de
weefsels in ons lichaam geeft oxyhemoglobine de zuurstof weer af. Het proces van opname en afgifte
van zuurstof is te beschouwen als een evenwichtsreactie.
1 Geef dit evenwicht in een vergelijking weer.
In het onderstaande diagram is weergegeven hoe bij een onderzoek de hoeveelheid HbO 2 in bloed
daalt.
2 Leg uit dat uit het diagram blijkt dat het inderdaad om een evenwichtsreactie gaat.
3 Neem bovenstaand figuur over en teken hierin zo nauwkeurig mogelijk hoe de concentratie van Hb verandert.
De beginconcentratie van Hb is aangegeven door het punt A.
De afgifte en opname van zuurstof in ons lichaam gebeuren tamelijk snel dankzij de aanwezigheid van
enzymen. Enzymen zijn katalysatoren.
4 Schets in hetzelfde diagram (met een andere kleur) hoe de lijnen voor Hb en HbO 2 zullen verlopen
zonder de aanwezigheid van een enzym.
Koolstofmono-oxide is zeer giftig. Het reageert vlot met hemoglobine volgens
Hb + CO HbCO. Dit is een aflopende reactie.
5 Wat voor gevolg heeft dit voor het evenwicht tussen hemoglobine en oxyhemoglobine?
6 Waarom is koolstofmono-oxide zo giftig?
Opgave 8 Synthesegas
Voor de industriële bereiding van methanol wordt uitgegaan van zogenaamd synthesegas. Dit is een
mengsel van koolstofmono-oxide en waterstof. Dit kan worden bereid door methaan met waterdamp te
laten reageren bij 900 0C. Dit is een evenwichtsreactie.
1 Geef de reactievergelijking van dit evenwicht.
2 Wat weet je van de verschillende concentraties als het evenwicht is bereikt.
De reactie kan worden uitgevoerd met nikkel als katalysator.
3 Leg uit of er in aanwezigheid van nikkel meer waterstof in het evenwichtsmengsel voorkomt.
In een proefopstelling brengt men 1,6 mol methaan en 2,0 mol waterdamp in een vat van 20 m 3. In de
evenwichtsituatie is er nog 0,40 mol methaan over.
4 Bereken de concentraties van alle aanwezige stoffen in het evenwicht.
Opgave 14 Verdelingsevenwicht
Je hebt in een scheitrechter 50,0 mL water en 35,0 mL benzine waarin 1,36 10‒2 mol I2 is opgelost. Na
schudden heeft de jood zich verdeeld over beide vloeistoffasen.
De verdelingsconstante van jood over wasbenzine en water heeft bij de heersende temperatuur de
waarde 2,34·102.
1 Bereken [I2(aq)] en [I2(wb] na evenwichtsinstelling (wb staat voor wasbenzine).
Oplosbaarheidsproduct
Opgave 1 Verzadigde zilverbromide-oplossing
In een verzadigde zilverbromide-oplossing met wat vast zilverbromide op de bodem heerst een even-
wicht.
1 Geef de vergelijking van dit evenwicht.
Bij T K lost in 100 mL water maximaal 1,6·10-5 g AgBr op. De volumeverandering ten gevolge van het
oplossen is te verwaarlozen.