Redoxreacties
Redoxreacties
Redoxreacties
11.1 Elektronenoverdracht
~0
a Er is sprake van H+-overdracht (protonoverdracht). Het zuur geeft een proton af, de base
neemt het op.
b Er is sprake van e=overdracht (elektronoverdracht). De reductor geeft een elektron af, de
oxidator neemt het op.
[IB0
a Een oxidator is een deeltje dat elektronen opneemt.
b Een reductor is een deeltje dat elektronen afstaat.
c In een halfreactie staan wel elektronen.
d In een totaalreactie staan geen elektronen.
[Ill
Als de elektronen voor de pijl staan worden ze opgenomen en is er sprake van een
halfreactie van een oxidator. Als de elektronen na de pijl staan worden ze afgestaan en is er
sprake van een halfreactie van een reductor.
a oxidator
b oxidator
c reductor
d oxidator
e reductor
[ID
a Fe3+ + 3 e- ➔ Fe (s)
b 2 1- ➔ 12 (s) + 2 e-
c 2 Hp (I) + 2 e- ➔ H2 (g) + 2 OH-
d Zn (s) ➔ Zn2+ + 2 e-
e N03- + 4 H+ + 3 e- ➔ NO (g) + 2 H20 (I)
[ill
a Cu2+ + 2 e- ➔ Cu (s)
Zn (s) ➔ Zn2+ + 2 e-
------------ +
Cu2+ (aq) + Zn (s) ➔ Cu (s) + Zn2+ (aq)
C Al (s) ➔ Al3+ + 3 e-
Hg+ + e- ➔ Hg (s) (x3)
-------------+
Al (s) + 3 Hg+ (aq) ➔ Al3+ (aq) + 3 Hg (s)
[Ill
a Mg (s) ➔ Mg2+ + 2 e- reductor
Ni2+ + 2 e- ➔ Ni (s) oxidator
b 2 Sp/- ➔ S40/- + 2 e- reductor
Cu2+ + 2e- ➔ Cu (s) oxidator
© Noordhoff Uitgevers bv
Redoxreacties I 41
c Al (s) Al3+ + 3 e-
➔ reductor
Pb2+ + 2 e- ➔ Pb (s) oxidator
[ID
a Reactie 1: een redoxreactie
Reactie 2: geen redoxreactie
Reactie 3: een redoxreactie
Reactie 4: geen redoxreactie
b Reactie 1: K wordt omgezet in K + en staat dus elektronen af en is de reductor. Cl2 wordt
omgezet in 2 Cl- en neemt dus elektronen op, en is de oxidator.
Reactie 3: Fe wordt omgezet in Fe3+ en staat dus elektronen af, en is de reductor. Ag+
wordt omgezet in Ag (s) en neemt dus elektronen op, en is de oxidator.
c Reactie 2: dit is het oplossen van een zout. De ladingen van de NH/- en de PO/--ionen
blijven gelijk. De ionen gaan uit het ionrooster in de oplossing.
Reactie 4: dit is een zuur-basereactie. CH3COO- neemt een H+-ion op, HF staat een H+-ion af.
[ID
a Zn (s) + 2 H+ (aq) ➔ Zn2+ (aq) + H2 (g)
b Er is elektronenoverdracht. H+ neemt een elektron op, Zn staat twee elektronen af.
C 31 mg= 0,031 g
b Hydrochinon staat in de halfreactie elektronen af, dus dat moet de reductor zijn.
Waterstofperoxide is dan de oxidator.
c Zie figuur 11 .1.
d De activeringsenergie is zo hoog dat reactie 2 in de verzamelblaas niet plaatsvindt. De
enzymen verlagen de activeringsenergie zodat reactie 2 in de explosiekamer wel plaatsvindt.
e In het contextkader staat dat 100 g oplossing 10 g hydrochinon en 25 g waterstofperoxide
bevat. De molaire massa's zijn 110,1 en 34,015 g rnol-'. Dus er is 0,091 mol hydrochinon
en 0, 73 mol waterstofperoxide. De molverhouding waarin de stoffen reageren is 1 : 1, er is
dus meer waterstofperoxide aanwezig dan nodig is voor de reactie.
Q)
-~
Q)
C
Q)
aetiver.ihgsenergie
11.1
11.2 Redoxkoppels
~0
a Hoe sterker een reductor, hoe lager deze in Binas tabel 48 staat.
b Als ~V0 gelijk is aan 0,20 is er sprake van een evenwichtsreactie.
[Im
a Ag+ is de sterkste oxidator (hoogste in Binas tabel 48, bij 0,80 V), Pb2+ is zwakker
(-0,13 V) en de zwakste van deze drie is Co2+ (bij -0,28 V).
b Ag (s), Pb (s) en Co (s)
c Co is de sterkste reductor, dan Pb en Ag is de zwakste van deze drie.
[IIIJ0
a Cu (s)
b FeCl2 (s)
c Ba2+ (aq) + 2 Cl- (aq)
d CaS04-2 Hp (s)
e Cl2 (aq)
f 2 K+ (aq) + Cr20/- (aq)
[§111
a Natrium is een heel sterke reductor en zal snel een elektron afstaan. Het deeltje dat dan
ontstaat zal dat elektron juist niet snel weer opnemen. Hoe sterker de reductor, hoe
zwakker de geconjugeerde oxidator.
b Natrium is een zeer sterke reductor en reageert met water. Het zal dus in de natuur
voorkomen als een natriumion. Dit ion is onderdeel van een verbinding.
[IIE
a Stap 1:
Ni (s), Co2+ (aq), Cl- (aq) en H20 (I)
Stap 2:
Sterkste oxidator: Có2+ (-0,28 V)
Sterkste reductor: Ni (s) (-0,26 V)
Stap 3:
~V0 = -0,28 V - (-0,26 V) = -0,28 V + 0,26 V = -0,02 V
Er is dus evenwicht.
Stap 4:
Ni (s) ➔ Ni2+ + 2 e-
Co2+ + 2 e- ➔ Co (s)
-----------+
Ni (s) + Co2+ (aq) ~ Ni2+ (aq) + Co (s)
b Stap 1:
Fe3+ (aq), Br- (aq), H20 (I), K+ (aq) en 1- (aq)
Stap 2:
Sterkste oxidator: Fe3+ (0, 77 V)
Sterkste reductor: 1- (+0,54 V)
[!Jm
a Cl2 (aq), Br2 (aq) en 12 (aq)
b De sterkste oxidator is Cl2 (aq), de zwakste is 12 (aq).
c Fluor is een zeer sterke oxidator en reageert met water. Als je fluor in water wilt oplossen
zal het daarmee reageren. Dat lukt dus niet.
[Ill
a Van minst naar meest edel: magnesium, kobalt, kwik en goud.
b De standaardelektrodepotentiaal van water als.oxidator is gelijk aan -0,83 V. Magnesium
heeft een standaardelektrodepotentiaal van -2,37 V . .1 V0 = 1,54 V, dus er treedt een
aflopende reactie op.
Kobalt heeft een standaardelektrodepotentiaal van -0,28 V . .1V0 = -0,55 V, dus er treedt
geen reactie op.
Je kunt ook zeggen: magnesium staat als reductor onder H20 als oxidator en zal
dus reageren. Kobalt staat als reductor ver boven H20 als oxidator en zal dus niet
reageren.
c Co (s) ➔ Co2+ + 2 e-
2 H+ + 2 e- ➔ H2 (g)
------------+
Co (s) + 2 H+ (aq) ➔ Co2+ (aq) + H2 (g)
.1V0 = -0,28 V dus is er een evenwichtsreactie. Omdat H2 een gas is en uit de oplossing
kan ontsnappen, zal de reactie aflopend zijn.
d Goud is een edel metaal en zal dus niet gemakkelijk met andere stoffen reageren. Dit
betekent dat de sieraden lang meegaan en mooi blijven.
IT:m*
a 2 Ag+ (aq) + 2 OH- (aq) ➔ Agp (s) + H20 (I)
2 Ag20 (s) ➔ 4 Ag (s) + 02 (g)
b Ja, dit is een redoxreactie. De zilverionen nemen een elektron op en vormen zilver. De
oxide-ionen leveren twee elektronen en vormen zuurstof.
c 7,50 liter 0,0532 M Ag+ levert 7,50 L x 0,0532 mol L-1 = 0,399 mol zilver.
Hiervan wordt 80% teruggewonnen:
0,80 x 0,399 mol Ag= 0,3192 mol Ag
Dit komt overeen met:
0,3192 mol x 107,9 g mol-1 = 34 g zilver
. 373 2417
d Een ounce 1s ' = 31,103 48 g.
12
34
34 gram zilver kost: x 25,95 = 28 euro.
31,10348
[Im
a Stap 1:
Fe2+ (aq), Cl- (aq), H20 (I) en Al (s)
Stap 2:
Sterkste oxidator: Fe2+ (-0,45 V)
Sterkste reductor: Al (s) (-1, 66 V)
Stap 3:
.1V0 = -0,45 V - (-1,66 V) = 1,21 V > 0,3 V
Er is dus een aflopende reactie.
[Ill
a Waterstof is lichter dan helium. Bij eenzelfde volume kan waterstof dus meer gewicht
meenemen dan helium.
b H2 ➔ 2 H• + 2 e- (x2)
02 + 4 e- ➔ 2 0 - 2
------------+
2 H2 (g) + 02 (g) ➔ 4 H• + 2 02-
2 H2 (g) + 02 (g) ➔ 2 H2O (I)
c 2 Al (s) + Fe2O3 ➔ Al2O3 (s) + 2 Fe (s)
d De verhouding waarin de stoffen reageren is 2 : 1, de massaverhouding is dan
53,96: 159,69.
e 1 Er is veel minder ijzer(lll)oxide aanwezig dan er volgens de massaverhouding aanwezig
moet zijn voor de reactie.
2 Het aluminium zat aan de buitenkant van de bekleding en het ijzer(lll)oxide aan de
binnenkant van de bekleding, dus ook niet in direct contact met elkaar.
[Ill@
Sulfaationen zijn alleen oxidator in geconcentreerd warm zwavelzuur.
[[BJ
a Sn2• ➔ Sn4• + 2 e-
b MnO2 (s) + 4 H• + 2 e- ➔ Mn2• + 2 H2O (I)
[Ill
a Hp2 + 2 H+ + 2 e- ➔ 2 Hp (I)
SO/-+ H20 (I) ➔SO/-+ 2 H+ + 2 e-
-------------- +
Hp2 (aq) + SO/- (aq) ➔ SO/- (aq) + Hp (I)
~V0 = +1,78 V - (-0,09 V) = 1,87 V > 0,3 V
Er is een aflopende reactie.
b MnO 4 - + 8 H+ + 5 e- ➔ Mn2+ + 4 H20 (I) (x2)
H2C204 ➔ 2 CO2 (g) + 2 H+ + 2 e- (x5)
--------------------------+
2 Mn04- (aq) + 16 H+ (aq) + 5 H2Cp4 (aq) ➔ 2 Mn2+ (aq) + 8 Hp (I)+ 10 CO2 (g) +
10 H+ (aq)
2 MnQ4- (aq) + 6 H+ (aq) + 5 H2Cp4 (aq) ➔ 2 Mn2+ (aq) + 8 Hp (I)+ 10 CO2 (g)
~V0 = +1,51 V - (-0,49) V = 2,00 V > 0,3 V
Er is een aflopende reactie.
c Br 2 + 2 e- ➔ 2 Br-
2 S20/- ➔ S40/- + 2 e-
---------------+
Br2 (aq) + 2 S20/- (aq) ➔ 2 Br- (aq) + S40/- (aq)
~V0 = 1,09 V - 0,10 V = 0,99 V > 0,3 V
Er is een aflopende reactie.
d CI03 - + 6 H+ + 6 e- ➔ Cl- + 3 H20 (I)
so2 (g) + 2 Hp (I) ➔SO/-+ 4 H+ + 2 e- (x3)
---------------------------+
CI0 - (aq) + 6 H+ (aq) + 3 so2 (gl + 6 H20 (I) ➔ Cl- (aq) + 3 H20 (I) + 3 SO/- (aq) +
3
12 H+ (aq)
CIQ3- (aq) + 3 S02 (g) + 3 H20 (I)➔ 3 SO/- (aq) + 6 H+ (aq) + Cl- (aq)
~V0 = 1,45 V- 0,17 V = 1,28 V > 0,3 V
Er is een aflopende reactie.
[ill
a Mn02 (s) + 4 OH- ➔ MnQ4- + 2 H20 (I)+ 3 e-
b Re02 + 4 H+ + 4 e- ➔ Re (s) + 2 Hp (I)
c Nbp5 + 10 H+ + 10 e- ➔ 2 Nb (s) + 5 H20 (I)
d HPb02- + H20 (I)+ 2 e- ➔ Pb (s) + 3 OH-
[If.D
2 1- ➔ 12 + 2 e-
03 (g) + 2 H+ + 2 e- ➔ 02 (g)+ Hp (I)
-----------------+
2 1- (aq) + 03 (g) + 2 H+ (aq) ➔ 12 (aq) + 02 (g) + H20 (I)
~V0 = 2,08 V - 0,54 V = 1,54 V > 0,3 V
Er is een aflopende reactie.
[[fl
2 Cl- ➔ Cl2 (g) + 2 e- (x5)
2
Mn04 - + 8 H+ + 5 e- ➔ Mn + + 4 H20 (I) (x2)
------------------------ +
10 Cl- (aq) + 2 Mn04- (aq) + 16 H+ (aq) ~ 5 Cl2 (g) + 2 Mn2+ (g) + 8 H20 (I)
~V0 = 1,51 V- 1,36 V = 0,15 V
Er ontstaat een evenwicht, de reactie naar rechts kan uiteindelijk beter verlopen zodra de
oplossing verzadigd raakt aan chloor en Cl2 als gas ontwijkt.
~
a H202 ➔ 02 + 2 H+ + 2 e-
b H202 + 2 e- ➔ 2 OH-
c Hp2 ➔ 02 + 2 H+ + 2 e-
H202 + 2 e- ➔ 2 OH-
----------+
2 H202 ➔ 02 + 2 H+ + 2 OH-
2 H 20 2 ➔ 0 2 + 2 H 2 0
[TIJI
a Zoutzuur reageert niet met koper doordat de oxidator H+ ver onder de reductor Cu staat.
~V0 = 0,00 V - (+0,34 V) = -0,34 V < -0,3 V. Er vindt geen reactie plaats.
b Cu (s) ➔ Cu2+ + 2 e-
N03 - + 2 H+ + e- ➔ N02 (g) + H20 (I) (x2)
--------------------+
Cu (s) + 2 N03- (aq) + 4 H+ (aq) ➔ Cu2+ (aq) + 2 N02 (g) + 2 H20°(I)
~V0 = + 0,80 V - (+0,34 V) = 0,46 V > 0,3 V
Er is een aflopende reactie.
[IEi
a CaH2 (s) + 2 H20 (I) ➔ Ca2+ (aq) + 2 OH- (aq) + 2 H2 (g)
b Er treedt elektronenoverdracht op van H- (reductor) naar H20 (oxidator).
c H- treedt op als reductor, omdat dit deeltje een elektron afstaat.
d Ja, omdat Hp optreedt als zuur en H- als base.
[II!
a Fe2(S03)3
b Fe3+ is een oxidator en SO/- is een reductor.
~V0 = 0,77 V - (-0,09 V) = 0,86 V > 0,3 V. Deze reactie verloopt uitstekend, daarom is
het niet mogelijk om Fe2(S0)3 te laten neerslaan.
Fe3+ + e- ➔ Fe2+ (x2)
SO/-+ Hp (I)➔ SO/-+ 2 H+ + 2 e-
----------------------+
2 Fe3+ (aq) + SO/- (aq) + H20 (I)➔ 2 Fe2+ (aq) + SO/- (aq) + 2 H+ (aq)
[IDI*
a Au (s) ➔ Au3+ + 3 e-
N03 - + 2 H+ + e- ➔ N02 (g) + H20 (I)
~V0 = 0,80 V - 1,50 V = -0,70 V
De reactie verloopt niet.
b Voor de pijl staan deeltjes met een lading en na de pijl niet. Dat wil zeggen dat er
ladingoverdracht heeft plaatsgevonden en dus is dit een redoxreactie.
[Ill
a 2 C (s) + 02 (g) ➔ 2 CO (g)
b Fe203 (s) + CO (g) ~ 2 FeO (s) + CO2 (g)
c De lading van het ijzerion is voor de reactie 3+ en na de reactie 2+. Het Fe3+-ion is dus
een oxidator.
d FeO (s) + CO (g) ~ Fe (s) + CO2 (g)
e CO2 (g) + C (s) ~ 2 CO (g)
f De endotherme evenwichtsreacties. Dit zijn de reactie bij b (van Fe203 met CO) en de
reactie bij e (van CO2 met CJ.
g De exotherme evenwichtsreactie, dus de reactie bij d (van FeO met CO). Deze reactie
verloopt juist minder goed bij het verhogen van de temperatuur. Je wilt de temperatuur
dus verhogen om de reactiesnelheid hoog te houden en de reacties bij b en e naar rechts
te laten verlopen, maar voor de reactie bij d is dit juist nadelig.
h Fe3+ wordt omgezet tot Fe, dit is dus de oxidator. Zuurstof is de reductor.
j 10 ton staal= 10-103 kg staal, er mag 0,8 massa-% koolstof in zitten.
3
Dit is o, x 10-103 kg= 80 kg koolstof.
100
Er zit in 10-103 kg staal dan 9,9-103 kg Fe, dit is 95% van het ruwe ijzer dat er nodig is.
9 9-103 kg
In de benodigde hoeveelheid ruw ijzer zit dan ' x 5 = 522 kg koolstof.
95
Er mag maar 80 kg overblijven, verwijderd wordt dan 522 - 80 = 442 kg koolstof.
11.4 Toepassingen
[Im@
a OH 0
I II
H3C-CH-CH3 ➔ H3C- C-CH3 + 2 W + 2 e-
b OH O
I II
H3C-CH-CH2-CH2 ➔H3C-CH-CH2-CH + 2 W + 2 e-
l I
CH3 CH3
C HO 0
I II
H3C-CH-CH2-CH2 + H20 ➔H3C-CH-CH2-C-OH + 4 W+ 4 e-
l I
CH3 CH3
0
II
H3C-CH2-0H + H20 ➔ H3C-C-OH +4 W + 4 e- (x3)
Cr20/- + 14 H+ + 6 e- ➔ 2 Cr3+ + 7 H20 (x2)
-----------------------------+
© Noordhoff Uitgevers bv
Redoxreacties I 49
~
a OH 0
I II
CH3 ➔ CH2 + 2 H+ + 2 e-
0 0
II II
CH2 + H20 ➔ HC -OH + 2 H+ + 2 e-
0 0
II II
HC-OH + H2O ➔ HO-C-OH + 2 W + 2 e-
0
II
HO -c - OH is instabiel (H2CO3, koolzuur!) en valt uiteen in CO2 en H2O dus:
0
II
HC-OH + H2O ➔CO2+ H2O + 2 W + 2 e-
b Methaanzuur heeft als enige alkaanzuur een H-atoom aan de eerste C. Daardoor lijkt het
op een alkanal. Dit 'alkanal' kan worden omgezet in een zuur.
a De alcohol is reductor, bij het omzetten naar een aldehyde of keten komen
elektronen vrij.
b o OH
II I
H3C-C-CH3+ H2➔H3C-CH-CH3
c Redox omdat: propanon is hier een oxidator, het wordt omgezet in propaan-2-ol. H2 is de
reductor. Additie omdat: er wordt een dubbele binding omgezet in een enkele binding,
waarbij een klein molecuul (H) wordt opgenomen.
~
a Bij de reactie van alcohol als reductor komt H+ vrij. De reactie is een evenwichtsreactie,
dus als er veel H+ aanwezig is, zoals bij lage pH, dan ligt het evenwicht naar links en zal
de rode wijn langer goed blijven.
b Een lage pH zorgt voor de bestrijding van schadelijke micro-organismen in de wijn.
~
a o
II
H3C-CH2-0H en H3C- C-H
b C2H60 en C2H40
c C 2H 6O ➔ C2H4O + 2 H+ + 2 e-
d NAD+ + H• + 2 e- ➔ NADH
e C2H6O ➔ C2H4O + 2 H+ + 2 e-
NAD• + H+ + 2 e- ➔ NADH
--------------+
C2H6O + NAD+ ➔ C2H4O + H+ + NADH
f C2Hp + H2O ➔ C2H4O2 + 2 H• + 2 e-
g Er wordt waterstof (-hydrogen) aan de moleculen onttrokken (de-).
h C2H4O2 + 2 Hp ➔ 2 CO2 + 8 H+ + 8 e-
j Bij h zie je dat er 8 e- worden afgestaan. leder NAD+ neemt 2 e- op, dus 4.
[Im
a Je wilt, door het kleurverschil, een overgang zien van voor en na het toevoegen. Als de
omslag van kleurloos naar kleurloos is, zie je geen verschil.
b Thie- is een oxidator, het kan twee 2 e- (en 2 H+) opnemen en wordt dan
omgezet in Thioli, • (let op, er is ook een H aan het N-atoom van de middelste ring
gekomen).
[I:aJ
a In Cl2 voor de pijl hebben de chlooratomen geen lading. Na de pijl heeft een chlooratoom
een negatieve lading van 1- en heeft het dus een elektron opgenomen. Het andere
chlooratoom zit in het deeltje CIO-. In dit deeltje zit een zuurstofatoom met een lading 2-.
Dat betekent dat het chlooratoom hier een lading van l+ heeft. Het ene chlooratoom heeft
dus een elektron overgenomen van het andere chlooratoom.
b 2 S20/- ➔ S40/- + 2 e-
I2 + 2 e- ➔ 21-
---------------+
2 S20/- (aq) + 12 (aq) ➔ S40/- (aq) + 2 1- (aq)
c Nodig voor de titratie 17,5 ml natriumthiosulfaatoplossing, dit bevat 17,5 x 0,500 =
8,75 mmol Sp/-. De molverhouding 12: Sp/-= 1 : 2, er was 8,75 mmol + 2 =
4,375 mmol 12.
De molverhouding Cl2 : 12 = 1 : 1, er was in 25,00 ml verdund bleekloog 4,375 mmol Cl2
aanwezig.
Molaire massa Cl2 = 70,90 g rnol-'.
Dit komt overeen met 4,375-10-3 mol x 70,90 g mol-1 = 0,3102 g Cl2 in 25,00 ml verdund
bleekloog. In 25,00 ml onverdund bleekloog is dat 4 x 0,3102 g = 1,241 g Cl2. Per 100 ml
is er dus 4 x 1,241 g = 4,96 g actief chloor. Het bleekloog voldoet aan de norm.
IT::m
a C12H2P11 + Hp ➔ 2 C6H1206
b Cu2+ + 1- + e- ➔ Cul (s) (x2)
2 1- ➔ 12 + 2 e-
------------- +
2 Cu2+ (aq) + 4 1- (aq) ➔ 2 Cul (s) + 12 (aq)
c 2 S20/- ➔ S40/- + 2 e-
I2 + 2 e- ➔ 2 1-
--------------+
2 Sp/- (aq) + 12 (aq) ➔ S40/- (aq) + 2 1- (aq)
d Nodig voor de titratie 10,15 ml 0,1000 M natriumthiosulfaatoplossing. Dit bevat
10,15 x 0,1000 = 1,015 mmol Sp/-. Molverhouding 12: S20/- = 1 : 2, gevormd
1,015 + 2 = 0,5075 mmol 12.
Molverhouding waarin 12 ontstaat in de reactie met Cu2+ is Cu2+ : 12 = 2 : 1. Er was over
2 x 0,5075 = 1,015 mmol Cu2+ (CuSO/
Toegevoegd 25,00 ml 0,1000 M kopersulfaatoplossing, dit bevat 25,00 x 0,1000 =
2,500 mmol Cu2+.
Gereageerd met glucose/fructose 2,500- 1,015 = 1,485 mmol Cu2+.
Molverhouding glucose/fructose : Cu2+ = 1 : 6, de molverhouding lactose : Cu2+ = 1 : 12
(zie a).
1 485
In 10,00 ml verdunde magere melk zat dus-'-= 0, 1238 mmo! lactose.
12
In 250,00 ml verdunde magere melk zit dan 25 x 0,1238 = 3,094 mmo! lactose. Dit is
afkomstig van 25,00 ml magere melk en komt overeen met
3,094-10-3 mol x 342,30 g moI-1 = 1,059 g lactose per 25,00 ml.
Per 100 ml zit in magere melk 4 x 1,059 = 4,236 g lactose.
~
a 2 Fe (s) + 02 (g) ➔ 2 FeO (s)
b FeO (s) + H2 (g) ➔ Fe (s) + H20 (g)
IT:m*
a Per liter moet er 1000 - 100 = 900 mg N worden verwijderd. (Molaire massa
N = 14,01 g rnol-')
900
Dit komt overeen met mg = 64,24 mmol N. Dat is dus 64,24 mmol NH/.
14,01 g rnot'
Nodig aan 02: 1,5 x 64,24 mmol = 96,36 mmol 02•
Dat is 96,36-10-3 x 24,5 = 2,36 dm3 02.
b NH4+ + 2 H20 ➔ N02- + 8 H+ + 6 e-
c 6 N03 - + 5 CHpH + H+ ➔ 3 N2 + 5 HC03 - + 8 H20
a@
a CI03 - + 6 H+ + 6 e- ➔ Cl- + 3 H20 (I)
SO/-+ H20 (I) ➔SO/-+ 2 H+ + 2 e- (x3)
----------------+
CI03- (aq) + 3 SO/- (aq) ➔ Cl- (aq) + 3 SO/- (aq)
dV0 = +1,45 V- (-0,09) V = 1,54 V
Dit is een aflopende reactie.
b Cr20/- + 14 H+ + 6 e- ➔ 2 Cr3+ + 7 H20 (I)
2 1- ➔ 12 + 2 e- (x3)
----------------------+
Crp/- (aq) + 14 H+ (aq) + 6 1- (aq) ➔ 2 Cr3+ (aq) + 7 H20 (I)+ 3 12 (aq)
dV0 = +1,36 V- 0,54 V = 0,82 V
Dit is een aflopende reactie.
c Cl2 + 2 e- ➔ 2 CI-
H2Cp 4 ➔ 2 CO2 (g) + 2 H+ + 2 e-
------------------+
Cl2 (aq) + H2Cp4 (aq) ➔ 2 Cl- (aq) + 2 CO2 (g) + 2 H+ (aq)
dV0 = +1,36 V - (-0,49 V) = 1,85 V
Dit is een aflopende reactie.
d 12 + 2 e- ➔ 2 1-
2 S20/- ➔ S40/- + 2 e-
-------------- +
12 (aq) + 2 Sp/- (aq) ➔ 2 1- (aq) + S40/- (aq)
dV0 = +0,54 V - 0,10 V = 0,44 V
Dit is een aflopende reactie.
El
Het zout bestaat niet omdat de ionen die het ionrooster zouden vormen met elkaar
reageren.
Fe3+ + e- ➔ Fe2+ (x2)
2 1- ➔ 12 (s) + 2 e-
--------------+
2 Fe3+ (aq) + 2 1- (aq) ~ 2 Fe2+ (aq) + 12 (s)
dV0 = +0,77 V - 0,54 V = 0,23 V
Dit is een evenwichtsreactie.
II@
a Br2 + 2 e- ➔ 2 Br-
S02 + 2 H20 (I) ➔SO/-+ 4 H+ + 2 e-
---------------------+
Br2 (aq) + S02 (aq) + 2 H20 (I)➔ 2 Br- (aq) + SO/- (aq) + 4 H+ (aq)
d V0 = + 1, 09 V - 0, 17 V = 0, 92 V
Dit is een aflopende reactie.
b Sn2+ + 2 e- ➔ Sn (s)
Co (s) ➔ Co2+ + 2 e-
------------ +
Sn2+ (aq) + Co (s) ~ Sn (s) + Co2+ (aq)
dV0 = -0,14 V - (-0,28 V) = 0,14 V
Er stelt zich een evenwicht in.
II
a Sjaak kan de aangezuurde kaliumpermanganaatoplossing toevoegen aan beide
vloeistoffen. Een van de twee vloeistoffen ontkleurt de kaliumpermanganaatoplossing niet.
Dit is de 2-methylpropaan-2-ol, omdat dit een alcohol is waar aan het C-atoom met de
OH-groep geen H meer zit en een dergelijke alcohol kan niet reageren met een oxidator.
De andere oplossing ontkleurt de kaliumpermanganaatoplossing wel, de volgende reactie
treedt op:
b Mn04- + 8 H+ + 5 e- ➔ Mn2+ + 4 H20 (I) (x2)
C3H80 ➔ C3H60 + 2 H+ + 2 e- (x5)
-------------------------+
El
De eerste halfreactie is uit Binas tabel 48 te halen:
Cl2 (g) + 2 e- ➔ 2 Cl-
De tweede is lastiger en moet je zelf opstellen. De chloraationen (CI03-) ontstaan uit chloor:
Cl2 ➔ CI03-
Er is basisch milieu, dus:
Cl2 + OH- ➔ CI03 - + H20
De deeltjes kloppend maken:
Cl2 + 12 OH-➔ 2 CIQ3- + 6 H20
Vervolgens de lading kloppend maken. Voor de pijl is de lading 12-, na de pijl is deze 2-.
Cl2 + 12 OH-➔ 2 CI03- + 6 Hp+ 10 e-
Nu het totaal:
Cl2 (g) + 2 e- ➔ 2 Cl- (x5)
Cl2 (g) + 12 OH- ➔ 2 CI03- + 6 H20 (I)+ 10 e-
-------------------+
6 Cl2 (g) + 12 OH- (aq) ➔ 10 Cl- (aq) + 2 Cl03 - (aq) + 6 H20 (I)
II
a Bij een pH van 12 is de [OH-] groter dan bij een pH van 11. Bij een hogere [OH-] ligt het
evenwicht meer naar links. Er is dan minder HCN in de oplossing aanwezig. De [HCN] is
dus het kleinst bij pH = 12.
b Reactie 1 is wel een redoxreactie, want de s2--ionen in argentiet worden omgezet tot
S-atomen. (Of 02 wordt omgezet tot OH-.) Dus is er elektronenoverdracht.
Reactie 2 is wel een redoxreactie, want Ag+-ionen in Ag(CN)2 - worden omgezet tot Ag-
atomen. (Of Zn wordt omgezet tot Zn2+ in Zn(CN)4-.) Dus is er elektronenoverdracht.
c Zn (s) ➔ Zn2+ + 2 e-
2 H+ + 2 e- ➔ H2 (g)
------------+
Zn (s) + 2 H+ (aq) ➔ Zn2+ (aq) + H2 (g)
II
a Au (s) + 2 CN- ➔ Au(CN)2 - + e-
b Au (s) + 2 CN- ➔ Au(CN)2 - + e- (x4)
02 + 2 H20 + 4 e- ➔ 4 OH-
----------------------+
4 Au (s) + 8 CN- (aq) + 02 (g) + 2 Hp (I) ➔ 4 Au(CN)2 - (aq) + 4 OH- (aq)
c Het massapercentage goud in de goudstaaf is 99,6%, dit is 0,996 x 12,50 kg= 12,45 kg
12 45
goud. In de grondstof is het goudpercentage 90%. Nodig aan grondstof • x 100 =
90,0
13,83 kg.
De grondstof bevat 10% zilver, dit is 1,383 kg zilver.
Er mag in de goudstaaf maar 0,4% zilver zitten, dus 0,004 x 12,50 kg= 0,050 kg
zilver. Er moet 1,383 - 0,050 = 1,333 kg= 1333 g zilver worden verwijderd. De molaire
massa van zilver is 107,9 g mol:'.
1333
Dit is g = 12,35 mol Ag.
107,9 g mol-1
2 Ag (s) + Cl2 (g) ➔ 2 AgCI (I)
Er is 6,18 mol Cl2 nodig.
Het molair volume is bij deze omstandigheden 24,5 L mol-1, dus nodig is:
6,18 mol x 24,5 L rnol! = 1,5-102 L Cl2 (g)
a
a In zuiver water is Hp de enig mogelijke oxidator (-0,83 V).
IJzer is de reductor (-0,45 V).
~V0 = -0,83 V - (-0,45 V) = -0,38 V. Er treedt dus geen reactie op.
b In geval 2:
02 (g)+ 2 H20 (Il + 4 e- ➔ 4 OH-
Fe (s) ➔ Fe2+ + 2 e- (x2)
-----------------+
02 (g) + 2 H20 (I)+ 2 Fe (s) ➔ 2 Fe2+ (aq) + 4 OH- (aq)
Maar omdat de resulterende ionen samen neerslaan, wordt het:
2 Fe (s) + 02 (g) + 2 Hp (I) ➔ 2 Fe(OH)2 (s)
~V0 = 0,40 V - (-0,45 V) = 0,85 V
Dit is een aflopende reactie.
In geval 3:
02 (g) + 4 H+ + 4 e- ➔ 2 H20
Fe (s) ➔ Fe2+ + 2 e- (x2)
----------------+
02 (g) + 4 H+ (aq) + 2 Fe s) ➔ 2 H20 (I) + 2 Fe2+ (aq)
~V0 = 1,23 V - (-0,45 V) = 1,68 V
Dit is een aflopende reactie.
m
a In de halfreactie van N03- naar N02- staat N03- in Binas tabel 48 onder de oxidatoren.
N03 - is een oxidator en reageert dus met een reductor.
b H3C H3C
'NH+ NO+➔ 'N-N=O + W
/ /
H3C H3C