Rijnprovincie
Rheinprovinz | |||||
---|---|---|---|---|---|
Provincie van Pruisen | |||||
| |||||
| |||||
Kaart | |||||
1914 | |||||
Algemene gegevens | |||||
Hoofdstad | Koblenz | ||||
Bevolking | 1.870.908 (1816) 3.358.317 (1864) 6.435.778 (1905) |
De Rijnprovincie was een provincie van Pruisen die het Rijnland omvatte en bestond van 22 juni 1822 tot 23 augustus 1946.
Geschiedenis
[bewerken | brontekst bewerken]De Rijnprovincie ontstond op 22 juni 1822 door samenvoeging van de in 1815 in het leven geroepen provincies Gulik-Kleef-Berg en Groothertogdom Beneden-Rijn. Deze provincie verschilde sterk van de rest van het voornamelijk agrarische en hiërarchisch-aristocratische Pruisen in de zin dat ze economisch zeer modern was met een zelfbewuste burgerij en bovendien grotendeels katholiek. Ze was verdeeld in vijf Regierungsbezirke en omvatte onder meer de steden Aken, Keulen, Duisburg, Düsseldorf en Koblenz.
In 1834 werd de provincie uitgebreid met het van Saksen-Coburg en Gotha gekochte vorstendom Lichtenberg. Na de inlijving van de vorstendommen Hohenzollern-Sigmaringen en Hohenzollern-Hechingen kwam in 1850 het daaruit samengestelde Regierungsbezirk Sigmaringen bij de Rijnprovincie, dat behalve in militair opzicht alle bevoegdheden van een provincie had. Een derde uitbreiding volgde met het Groß-Hamburg-Gesetz in 1937 toen het district Birkenfeld - voorheen een exclave van Oldenburg - op Pruisen overging.
Na de Eerste Wereldoorlog werd de provincie door geallieerde troepen bezet. Het Verdrag van Versailles bepaalde dat het Rijnland gedemilitariseerd moest worden als buffer tussen Duitsland enerzijds en Frankrijk, België, Luxemburg en in mindere mate Nederland anderzijds. In 1920 werd het Saarland met een mandaat van de Volkenbond voor 15 jaar onder Frans bestuur gesteld en kwamen de districten Eupen en Malmedy in Belgische handen.
Adolf Hitler begon in 1936 met de remilitarisering van het Rijnland, waartegen door de overheersende appeasementpolitiek niet werd opgetreden. Van 1940 tot 1945 behoorden de opnieuw ingelijfde districten Eupen en Malmedy weer tot de provincie. Na de Tweede Wereldoorlog viel het noordelijke deel van de Rijnprovincie, de Regierungsbezirke Aken, Düsseldorf en Keulen, als Noord-Rijnland onder de Britse bezettingszone, het zuidelijke deel met Koblenz en Trier onder de Franse bezettingszone. Eerstgenoemde werd in 1946 met de provincie Westfalen verenigd tot de deelstaat Noordrijn-Westfalen, laatstgenoemde met de Beierse Palts, Rijn-Hessen en delen van Hessen-Nassau tot Rijnland-Palts.
Bestuurlijke indeling (1946)
[bewerken | brontekst bewerken]Stadsdistrict (Stadtkreis)
Districten (Landkreise)
- Aken
- Düren
- Erkelenz
- Geilenkirchen-Heinsberg
- Jülich
- Monschau
- Schleiden
- Eupen (tot 1919 en 1940-1945, daartussen en daarna deel van België)
- Malmedy(tot 1919 en 1940-1945, daartussen en daarna deel van België)
Stadsdistricten (Stadtkreise)
- Barmen (sinds 1929 stadsdeel van Wuppertal)
- Duisburg
- Düsseldorf
- Elberfeld (sinds 1929 stadsdeel van Wuppertal)
- Essen
- Hamborn (sinds 1929 stadsdeel van Duisburg)
- Krefeld
- Mülheim am Rhein (sinds 1914 stadsdeel van Keulen)
- Mülheim an der Ruhr
- München-Gladbach (tot 1929 München-Gladbach, tot 1933 Gladbach-Rheydt, sinds 1960 Mönchengladbach)
- Neuss
- Oberhausen
- Remscheid
- Rheydt (1929-1933 stadsdeel van Gladbach-Rheydt)
- Solingen
- Viersen
- Wuppertal (sinds 1930, 1929 Barmen-Elberfeld)
Districten (Landkreise)
- Dinslaken
- Düsseldorf-Mettmann
- Geldern
- Grevenbroich-Neuss
- Kempen-Krefeld
- Kleef
- Moers
- Rees
- Rhein-Wupper
Stadsdistrict (Stadtkreis)
Districten (Landkreise)
- Ahrweiler
- Altenkirchen
- Birkenfeld
- Koblenz
- Cochem
- Bad Kreuznach
- Maye]
- Neuwied
- Sankt Goar
- Simmern
- Zell
Stadsdistricten (Stadtkreise)
Districten (Landkreise)
- Bergheim
- Bonn
- Euskirche
- Keulen
- Oberbergisch
- Rheinisch-Bergisch
- Siegkreis
Stadsdistrict (Stadtkreis)
Districten (Landkreise)
- Bernkastel
- Bitburg
- Daun
- Merzig-Wadern
- Prüm
- Saarburg
- Trier
- Wittlich
Eerste presidenten (Oberpräsidenten)
[bewerken | brontekst bewerken]- 1822-1831: Karl Heinrich Ludwig von Ingersleben
- 1831-1834: Philipp von Pestel
- 1834-1842: Ernst von Bodelschwingh-Velmede
- 1842-1845: Justus Wilhelm Eduard von Schaper
- 1845-1848: Franz August Eichmann
- 1848: Eduard von Möller (a.i.)
- 1848-1850: Franz August Eichmann
- 1850-1851: Rudolf von Auerswald
- 1851-1858: Hans Hugo von Kleist-Retzow
- 1858-1871: Adolph von Pommer-Esche
- 1872-1889: Moritz Heinrich Albrecht von Bardeleben
- 1889-1890: Hans Hermann von Berlepsch
- 1890-1905: Berthold Johann Marcellus Edmund Nasse
- 1905-1910: Clemens August von Schorlemer-Lieser
- 1910-1918: Georg von Rheinbaben
- 1918-1922: Rudolf Felix Joseph von Groote
- 1922-1933: Johannes Fuchs
- 1933-1935: Hermann von Lüninck
- 1935-1945: Josef Terboven