Naar inhoud springen

deur

Uit WikiWoordenboek
Versie door DifoolBot (overleg | bijdragen) op 15 feb 2016 om 15:28 (audio nld, IPA nld)
  • deur
enkelvoud meervoud
naamwoord deur deuren
verkleinwoord deurtje deurtjes

deur v/m

  1. (bouwkunde) een afsluiting van een toegang tot een ruimte, gemaakt van hout, metaal of kunststof
    • De deur werd met een koevoet uit zijn sponningen gelicht. 
  • bij iemand de deur plat lopen
  • Dat doet de deur dicht.
  • een open deur intrappen
  • iemand aan de deur zetten
  • iemand de deur wijzen
  • met de deur in huis vallen
  • niet met iemand door één deur kunnen
  • voor de rode deur moeten gaan
  • zo gek als een deur


deur

  1. door


deur

  1. door