From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation
Jump to search
haars
plural of haar
haars
( archaic ) ( archaic ) genitive masculine / neuter of zij ; her
subject
object
possessive
reflexive
genitive 5
singular
full
unstr.
full
unstr.
full
unstr.
pred.
1st person
ik
'k 1
mij
me
mijn
m'n 1
mijne
me
mijner , mijns
2nd person
jij
je
jou
je
jouw
je
jouwe
je
jouwer , jouws
2nd person archaic or regiolectal
gij
ge
u
–
uw
–
uwe
u
uwer , uws
2nd person formal
u
–
u
–
uw
–
uwe
zich
uwer , uws
3rd person masculine
hij
ie 1
hem
'm 1
zijn
z'n 1
zijne
zich
zijner , zijns
3rd person feminine
zij
ze
haar
h'r 1 , 'r 1 , d'r 1
haar
h'r 1 , 'r 1 , d'r 1
hare
zich
harer , haars
3rd person neuter
het
't 1
het
't 1
zijn
z'n 1
zijne
zich
zijner , zijns
plural
1st person
wij
we
ons
–
ons , onze 2
–
onze
ons
onzer , onzes
2nd person
jullie
je
jullie
je
jullie
je
–
je
–
2nd person archaic or regiolectal 6
gij
ge
u
–
uw
–
uwe
u
uwer , uws
2nd person formal
u
–
u
–
uw
–
uwe
zich
uwer , uws
3rd person
zij
ze
hen 3 , hun 4
ze
hun
–
hunne
zich
hunner , huns
1) Not as common in written language.2) Inflected as an adjective .3) In prescriptivist use, used only as direct object (accusative ).4) In prescriptivist use, used only as indirect object (dative ).
5) Archaic. Nowadays used for formal, literary or poetic purposes, and in fixed expressions.6) To differentiate from the singular gij , gelle (object form elle ) and variants are commonly used colloquially in Belgium. Archaic forms are gijlieden and gijlui ("you people").